ECLI:NL:RBDHA:2021:9835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/6061
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en hoofdverblijf in het buitenland

In deze zaak heeft eiseres, een Mexicaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij haar partner, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland te verblijven. De staatssecretaris stelde dat de partner zijn hoofdverblijf naar Mexico had verplaatst en niet voldeed aan het middelenvereiste, omdat hij geen objectief verifieerbare stukken had overgelegd die zijn inkomsten aantonen.

Tijdens de hoorzitting heeft eiseres betoogd dat haar partner wel degelijk in Nederland verblijft en dat er objectieve belemmeringen zijn voor het uitoefenen van hun gezinsleven in Mexico. Eiseres voerde aan dat de coronamaatregelen en andere omstandigheden het moeilijk maakten om de benodigde bewijsstukken te verzamelen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht concludeerde dat de partner niet aan het middelenvereiste voldeed en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor het gezinsleven in Mexico.

De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris als deugdelijk gemotiveerd beschouwd en vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/6061
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. G.T. Cambier.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 juli 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 27 juli 2021 een verweerschrift uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Partijen hebben zijn met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Mexicaanse nationaliteit.
Op 6 december 2017 heeft zij een aanvraag ingediend om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Zij beoogt verblijf bij haar partner [Naam 2] (referent) in Nederland. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
2. Bij besluit van 14 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de mvv-aanvraag afgewezen. Op 9 juli 2018 heeft eiseres een door referent opgesteld bezwaarschrift ingdiend. Dit bezwaar is door referent toegelicht op een hoorzitting op 26 september 2019.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt allereerst dat het er op lijkt dat referent met ingang van 17 november 2019 zijn hoofdverblijf heeft verplaatst naar Mexico en daarom geen verder belang heeft bij de overkomst van eiseres naar Nederland. Verder stelt verweerder dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, omdat hij niet met objectief verifieerbare stukken inzichtelijk heeft gemaakt waaruit zijn inkomsten bestaan en evenmin dat deze inkomsten als zelfstandig, duurzaam en voldoende kunnen worden aangemerkt.
Daarnaast stelt verweerder dat afwijzing van de aanvraag geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. [1] Verweerder heeft geen objectieve belemmering gezien om het gezinsleven van eiseres en referent in Mexico uit te oefenen.
Tot slot heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken van een uitzichtloze situatie dat niet binnen een redelijke termijn alsnog aan de voorwaarden voor de gevraagde vergunning kan worden voldaan.
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat het hoofdverblijf van referent buiten Nederland is verplaatst. Referent verblijft jaarlijks meer dan 180 dagen in Nederland en wil ook in Nederland blijven wonen. Gelet op het overlijden van hun huurbaas, vakanties en daaropvolgende coronaperikelen was het niet mogelijk om een (huur)huis te vinden in Nederland. Verder voert eiseres aan dat referent in bewijsnood verkeert. Na de hoorzitting van 26 september 2019 heeft hij bij de belastingdienst bewijsstukken opgevraagd, maar nog niet ontvangen. Vanwege de uitbraak van het coronavirus is zijn vlucht van 9 juni 2020 vanuit Mexico naar Nederland geannuleerd en heeft hij langer in Mexico moeten verblijven, zodat hij in Nederland niet de benodigde bewijsstukken heeft kunnen verzamelen. Eiseres betwist dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet. Referent heeft hiervoor bankafschriften overgelegd. Daarnaast beroept eiseres zich op artikel 8 van het EVRM. Referent mag in Mexico jaarlijks maximaal 180 dagen verblijven, zodat wél sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Mexico uit te oefenen.
Tot slot heeft eiseres een beroep gedaan op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuusrecht (Awb).
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verplaatsing hoofdverblijf
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het erop lijkt dat referent met ingang van 17 november 2019 zijn hoofdverblijf heeft verplaatst naar Mexico en daarom geen verder belang heeft bij de overkomst van eiseres naar Nederland.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat referent zich op 17 november 2019 heeft uitgeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) en dat tot op heden niet gebleken is dat referent (opnieuw) staat ingeschreven in de Nederlandse Brp. De rechtbank stelt vast dat referent dit ook zelf heeft onderkend in zijn beroepschrift. In de door referent aangevoerde redenen waarom hij niet stond of staat ingeschreven in de Brp, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om tot een ander standpunt te komen.
Middelenvereiste
6. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 luidt:
'Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan'.
Artikel 3.75, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) luidt:
'1. De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
2. Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.'
Paragraaf B1/4.3.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) luidt:
'De IND merkt inkomsten uit eigen vermogen van de vreemdeling op grond van artikel 3.75, tweede lid, Vb aan als duurzaam als deze op het moment van de aanvraag (of het beoordelen van de aanvraag) gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest en nog steeds beschikbaar zijn.
Tot 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als 4% van het eigen vermogen zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, omgerekend per maand ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.
Vanaf 1 januari 2018 geldt het volgende: Het inkomen uit eigen vermogen is voldoende als het voordeel uit de grondslag sparen en beleggen, zoals opgegeven aan de Belastingdienst over het fiscale jaar voorafgaand aan de aanvraag, ten minste gelijk is aan het van toepassing zijnde normbedrag.'
7. De rechtbank stelt vast dat tijdens de hoorzitting van 26 september 2019 aan referent is uitgelegd dat hij met de overgelegde leningsovereenkomsten niet heeft aangetoond hoeveel inkomen hij hieruit ontvangt. Overeengekomen is dat referent binnen een termijn van twee weken na de hoorzitting de stukken van de Belastingdienst en alle voorhanden zijnde stukken met betrekking tot zijn inkomen en vermogen zou overhandigen. Dat is tot op heden niet gebeurd, terwijl aan referent hiervoor vele malen uitstel is verleend en hij dus ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om deze stukken alsnog in te dienen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan het middelenvereiste.
Artikel 8 van het EVRM
8. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [2] en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] moet de rechter vol toetsen of verweerderbij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. De rechter moet de uitkomst van de belangenafweging van verweerder enigszins terughoudend toetsen.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit de belangenafweging deugdelijk gemotiveerd en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de weigering om eiseres in Nederland verblijf toe te staan geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft hij terecht laten meewegen dat eiseres in Nederland niet eerder een verblijfsvergunning heeft gehad. Verweerder heeft verder zwaar mogen laten meewegen dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Daarnaast zijn er volgens verweerder geen objectieve belemmeringen voor eiseres om het gezinsleven met referent in Mexico uit te oefenen. Referent staat immers sinds 27 november 2019 niet langer ingeschreven in het BRP in Nederland en uit de overgelegde stukken en verklaringen blijkt dat referent gedurende langere perioden bij eiseres in Mexico verblijft. Referent heeft dat in beroep niet weerlegd. Verweerder heeft verder uitgelegd dat de overheid niet verplicht is de keuze van eiseres en referent te volgen om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Tot slot heeft verweerder terecht opgemerkt dat de kans op gezinshereniging in Nederland niet volledig uitzichtloos is.
Artikel 4:84 van de Awb
10. Verweerder heeft zich tot slot in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken van bijzondere omstandigheden die afwijking van het beleid inzake het middelenvereiste rechtvaardigen. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte verwezen naar het tijdsverloop in deze procedure en het feit dat vele malen aan referent uitstel is verleend om de benodigde stukken in te dienen. Het beroep op artikel 4:84 van de Awb slaagt niet.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 2 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 28 juni 2011, Nunez tegen Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709
3.uitspraak van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503