In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2021 een beschikking gegeven in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige, [minderjarige], geboren op [geboortedatum mj] 2010 te Verenigd Koninkrijk, naar het Verenigd Koninkrijk. De vader, [Y], wonende in het Verenigd Koninkrijk, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn kind, nadat de moeder, [X], zonder toestemming van de vader met het kind naar Nederland was verhuisd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland ongeoorloofd was, aangezien de vader geen toestemming had gegeven en het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van de moeder, die stelde dat [minderjarige] zich verzet tegen terugkeer en dat er een risico op schade zou zijn, niet gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de claims van de moeder en dat de belangen van [minderjarige] vereisen dat hij terugkeert naar het Verenigd Koninkrijk. De moeder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vader, die in totaal € 5.300,25 bedragen. De rechtbank heeft de terugkeer van [minderjarige] gelast uiterlijk op 16 augustus 2021, met de verplichting voor de moeder om de benodigde reisdocumenten te verstrekken indien zij nalaat het kind zelf terug te brengen.