Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn [naam], geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 5 september 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Eritrea te vrezen heeft voor de dienstplicht. Ook kan hij niet terugkeren naar Soedan. Hij woonde daar illegaal en heeft te vrezen voor de mensen waar zijn vader problemen mee heeft.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevant element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig geacht. De asielaanvraag is daarom niet inhoudelijk beoordeeld. Verweerder heeft eiser wel uitstel van vertrek verleend op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vcin afwachting van een onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst. Als gevolg hiervan heeft eiser rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. Het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag geldt daarom niet als terugkeerbesluit.
4. Bij brief van 7 juli 2022 stelt verweerder dat nog geen terugkeerbesluit is genomen omdat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is afgerond. Er is sprake van de derde situatie zoals bedoeld in rechtsoverweging 16 van de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat voorafgaand aan het afwijzende asielbesluit al onderzoek is gedaan naar mogelijke opvang buiten Nederland. Dit is gebeurd onder meer door gerichte vragen tijdens het gesprek bij de vreemdelingenpolitie, het aanmeldgehoor en het nader gehoor, maar ook is onderzoek gedaan naar de verblijfsstatus van eiser in Italië. Op 25 maart 2022 heeft verweerder onderzoek uitgezet bij de UNHCRdoor hen te verzoeken na te gaan of eiser bij de UNHCR in Sudan was ingeschreven. Op 27 juni 2022 heeft verweerder een reactie ontvangen, waaruit bleek dat eiser daar niet staat ingeschreven. Op diezelfde datum heeft verweerder aanvullende vragen gesteld over de vader van eiser. Uit het antwoord van 4 juli 2022 volgt dat deze vader niet bekend is bij de UNHCR in Sudan en dat een reactie van de UNHCR Ethiopië nog niet binnen was. Verweerder heeft stukken overgelegd waar het voorgaande uit blijkt. Een reactie van de UNHCR in Ethiopië verwacht verweerder niet binnen korte termijn, dus verweerder heeft geen duidelijk zicht op de duur van dit onderzoek aldaar. Daarnaast kan de DT&Vkijken naar mogelijkheden om nader onderzoek te doen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend te werk is gegaan in het onderzoek naar adequate opvang.
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 bij genoemde brief van 7 juli 2022 tevens het verleende uitstel van vertrek ingetrokken, en de grondslag voor rechtmatig verblijf gewijzigd naar artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.
6. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen buitenschuldvergunning verleend zal worden, tenzij hij zijn identiteit, nationaliteit en herkomst alsnog aannemelijk maakt met nadere (indicatieve) stukken.
7. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Identiteit, nationaliteit en herkomst
8. Tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag voert eiser aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet ziet op administratieve vergissingen. De Italiaanse ambtenaar heeft de persoonsgegevens verkeerd geregistreerd. Er is door de Italiaanse autoriteiten geen onderzoek verricht en er is geen tolk gebruikt. Er zijn enkel vingerafdrukken afgenomen en verkeerde gegevens genoteerd. Eiser stelt dat hij [naam] heet en is geboren op [geboortedatum] in Khartoum, Sudan. Hij heeft de Eritrese nationaliteit.
9. In Italië staat eiser echter geregistreerd als zijnde [naam3], geboren op [geboortedatum], en met de Ethiopische nationaliteit. Verweerder mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel uitgaan van een zorgvuldige en correcte registratie in Italië. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin niet geslaagd.
10. Daarbij is van belang dat niet alleen de schrijfwijze van de naam [naam4] verschilt, maar ook dat de naam [naam5] in Italië niet is geregistreerd en eiser deze naam in Nederland wel heeft opgegeven. Er is tevens sprake van een andere nationaliteit. Eiser heeft niets overgelegd wat ertoe zou moeten leiden dat niet van de Italiaanse registratie uitgegaan kan worden. De enkele niet onderbouwde stelling dat sprake is van een fout door de Italiaanse autoriteiten is daartoe onvoldoende.
11. Verder heeft eiser ook niets overgelegd wat zijn gestelde levenslange verblijf in Sudan kan onderbouwen. Derhalve is niet te volgen dat eiser daar zijn hele leven zou hebben gewoond, naar school is gegaan en heeft gewerkt.
12. Eiser stelt voorts dat verweerder in het kader van zijn samenwerkingsplicht vragen moet stellen over eisers herkomst. Hij beheerst de taal Tigrinya, wat slechts wijst op één regio: Noord-Ethiopië of Eritrea. Dit taalprofiel is niet bij de beoordeling betrokken. Ervan uitgaande dat eiser de Eritrese nationaliteit heeft, zijn de problemen omtrent het verkrijgen van documenten uit Eritrea voldoende bekend. Eiser verwijst daarbij naar de Afdelingsuitspraak van 26 januari 2022.Ook moet het landenasielbeleid ten aanzien van Eritrea toegepast worden.
13. Verweerder is evenwel in het aanmeldgehoor en het nader gehoor voldoende ingegaan op de herkomst van eiser door meerdere vragen over dit onderwerp te stellen. Een specifiek gehoor inzake herkomstgebied was daarom niet nodig, zoals verweerder terecht stelt in het bestreden besluit. Verweerder heeft het taalprofiel van eiser bij de beoordeling betrokken, maar het enkele feit dat eiser Tigrinya beheerst betekent niet dat hij per definitie de Eritrese nationaliteit heeft of slechts uit de regio Noord-Ethiopië of Eritrea kan komen. Om te oordelen over de problemen in Eritrea om documenten te verkrijgen, dient eerst vast te moeten staan dat eiser daadwerkelijk de Eritrese nationaliteit heeft. Dat geldt ook voor de toepassing van een bepaald landenbeleid.
14. Tot slot stelt eiser dat geen aandacht is besteed aan zijn minderjarigheid en de daarbij horende kwetsbaarheid.
15. Nu verweerder eiser wel volgt in zijn minderjarigheid, is het daarbij behorende beleid toegepast dat rekening houdt met de belangen van het kind. Eiser onderbouwt niet op welke wijze verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn kwetsbaarheid. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Verweerder heeft derhalve de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser terecht ongeloofwaardig geacht. Nu een asielrelaas enkel betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst is de asielaanvraag van eiser dan ook terecht niet inhoudelijk beoordeeld.
Ontbrekend terugkeerbesluit en onderzoek naar adequate opvang
17. Eiser voert aan dat het verlenen van uitstel van vertrek, zoals gedaan in het bestreden besluit, niet mogelijk is. Dit is enkel mogelijk in het kader van artikel 64 van de Vw. Het nemen van een terugkeerbesluit kan niet achterwege worden gelaten. Uit artikel 45 van de Vw volgt dat een besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van rechtswege geldt als een terugkeerbesluit. Dit artikel is dwingend geformuleerd. De termijn van het terugkeerbesluit verlengen als zelfstandig onderdeel is in strijd met het legaliteitsbeginsel, aldus eiser.
18. Verder stelt eiser dat de derde situatie zoals benoemd in de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 niet van toepassing is op hem. Verweerder acht het asielrelaas immers ongeloofwaardig en dus zal een onderzoek naar adequate opvang niet alleen omslachtig en tijdrovend, maar ook onmogelijk zijn. Het is eiser onduidelijk waar verweerder onderzoek denkt te doen naar mogelijke opvang. Er zou daarom een vierde situatie geïntroduceerd moeten worden: er wordt geen asielvergunning verleend, maar een onderzoek naar adequate opvang is onmogelijk. Wegens het belang van de minderjarige wordt dan geen terugkeerbesluit genomen, maar wordt een reguliere vergunning verleend. Dit zou de categorie zijn waar eiser onder valt.
19. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, van de Vw uitgaat van een meeromvattende beslissing. Om die reden dienen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig plaats te vinden. Hiervan mag volgens de Afdeling enkel worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de vreemdeling aanwezig is door het tijdrovende karakter van dat onderzoek. Als dit het geval is, moet verweerder dat uitdrukkelijk toelichten in de beslissing. Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Het onderzoek zal er bovendien in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend.
20. In de door verweerder overgelegde kamerbrief van 14 juli 2022 over de algemene beleidsconsequenties van de Afdelingsuitspraak staat dat de staatssecretaris, in overleg met de DT&V, heeft geconcludeerd dat een uiterlijke termijn van 1 jaar, startende op het moment van de afwijzende beschikking op de asielaanvraag, een realistische termijn is om het onderzoek naar adequate opvang af te kunnen ronden. Hierbij is van belang dat de vreemdeling en alle andere relevante partijen hun volledige medewerking verlenen. De rechtbank acht deze gedragslijn niet onredelijk.
21. In zijn reactie van 7 juli 2022 heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze voorafgaand aan het bestreden besluit is gestart met een onderzoek naar adequate opvang. Ook is duidelijkheid gegeven over de voortgang van dit onderzoek. Dat een reactie van de UNHCR in Ethiopië nog even kan uitblijven kan verweerder niet worden verweten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voldoende voortvarend is gehandeld in het onderzoek naar adequate opvang voor eiser. Daarbij is ook van belang dat het onderzoek mede van eiser afhankelijk is. Van hem mag worden verwacht dat hij volledig meewerkt, zo ook door het bijvoorbeeld alsnog overleggen van stukken die zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aantonen.
23. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het afwijzende asielbesluit derhalve afzonderlijk van het terugkeerbesluit mogen nemen, echter is dit in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk toegelicht en daarmee dan ook onvoldoende gemotiveerd.
24. Voorts heeft verweerder eiser bij het bestreden besluit van 29 maart 2022 ten onrechte uitstel van vertrek op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vc verleend. Op dit punt is eveneens sprake van een tekortkoming in het bestreden besluit.
25. Gelet op de bewoordingen in de brief van verweerder van 7 juli 2022, merkt de rechtbank deze aan als aanvullend op het bestreden besluit. Het standpunt dat verweerder thans inneemt, namelijk het intrekken van het uitstel van vertrek en eiser rechtmatig verblijf verlenen op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw in afwachting van het onderzoek naar adequate opvang, is conform de Afdelingsuitspraak. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom is afgezien van het gelijktijdig nemen van een terugkeerbesluit. Verweerder heeft met de aanvulling van 7 juli 2022 de geconstateerde tekortkomingen voldoende hersteld. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Wel zal verweerder worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten.
26. Eiser voert aan dat hem een buitenschuldvergunning verleend moet worden, nu een onderzoek naar adequate opvang onmogelijk is.
27. Aangezien de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig zijn geacht, voldoet hij niet aan het beleid om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning zoals neergelegd in paragraaf B8/6.2.2. van de Vc. Dat maakt, anders dan eiser aanvoert, niet dat er een aparte (vierde) categorie ontstaat waarbij tot inwilliging van een buitenschuldvergunning zou moeten worden overgegaan. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen buitenschuldvergunning wordt verleend.
28. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Gelet op de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit ziet de rechtbank wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt in totaal voor de schriftelijke reacties van 24 juni 2022 en 22 juli 2022, met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1).