ECLI:NL:RBDHA:2022:10194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.15110, NL21.15111 en NL21.15112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Azerbeidzjaanse familie op grond van bekering tot het christendom en medische discriminatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Azerbeidzjaanse familie, bestaande uit een vader, moeder en twee zonen. De aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer naar Azerbeidzjan een reëel risico op vervolging liepen vanwege hun bekering tot het christendom. De eisers stelden dat zij gevaar zouden lopen door hun geloofsovertuiging en dat zij gediscrimineerd werden vanwege de medische aandoening van hun jongste zoon. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de door hen aangevoerde discriminatie niet substantieel genoeg was om aan te nemen dat hun bestaansmogelijkheden ernstig beperkt zouden zijn. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich voldoende had gemotiveerd op het standpunt dat er geen reëel risico op vervolging bestond en dat de situatie in Azerbeidzjan voldoende godsdienstvrijheid bood. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en oordeelde dat de besluiten van de Staatssecretaris zorgvuldig tot stand waren gekomen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier N.Y. Majoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15110, NL21.15111 en NL21.15112

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1/ vader, V-nummer: [v-nummer 1]

[eiseres],eiseres / moeder, V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 2], eiser 2 /zoon, V-nummer: [v-nummer 3]
[eiser 3],eiser 3/ zoon
,V-nummer: [v-nummer 4]
(samen te noemen: eisers)
(gemachtigde: mr. W.N. van der Voet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

ProcesverloopBij besluiten van 26 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 op zitting behandeld.Eiser 1 en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sifridag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser 1 (vader) is geboren op [geboortedag 1] 1974, eiseres (moeder) is geboren op
[geboortemaand] 1975, eiser 2 (zoon) is geboren op [geboortedag 2] 2008 en eiser 3 (zoon) is geboren op [geboortedag 3] 2002. Allen hebben de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij vanwege hun bekering tot het christendom gevaar zullen lopen bij terugkeer naar Azerbeidzjan. Ook vrezen zij dat zij bij terugkeer stelselmatig zullen worden gediscrimineerd vanwege de medische aandoening van eiser 2.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De bekering tot het christendom;
3. Eisers zijn gediscrimineerd vanwege de medische aandoening van eiser 2;
4. Eiser 2 krijgt niet de medische behandeling die hij nodig heeft;
5. Eiser 3 wil zijn militaire dienstplicht niet vervullen.
3. Verweerder vindt elementen 1, 3, 4 en 5 geloofwaardig. Verweerder vindt element 2
niet geloofwaardig. Volgens verweerder hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij door hun bekering tot het christendom gevaar zullen lopen bij terugkeer naar Azerbeidzjan. Ook is niet gebleken dat de door eisers ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van hun bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hun onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eisers kunnen volgens verweerder daarom niet worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag nu de wel geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Eisers stellen dat de besluiten in
strijd met het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel tot stand zijn gekomen.
Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Azerbeidzjan door hun bekering tot het christendom. Eisers verwijzen naar het "Azerbaijan: Country Dossier" van Open Doors uit januari 2021, waaruit blijkt dat dat de overheid restricties stelt voor kerkactiviteiten en dat mensen door druk van familie en gemeenschap gedwongen worden om hun geloof te verbergen. Verder voeren eisers aan dat verweerder alleen is ingegaan op de algemene situatie voor christenen in Azerbeidzjan en de situatie voor “afvallige”, maar niet op de situatie van “bekeerlingen” van de islam tot het christendom. Eisers betogen ook dat zij niet terug kunnen naar Azerbeidzjan, omdat zij worden gediscrimineerd vanwege de medische aandoening van eiser 2. Verweerder heeft ten onrechte niet de onderlinge samenhang van de sociale uitsluiting onderzocht voor eisers in Azerbeidzjan vanwege de medische aandoening van eiser 2 en de bekering. Tot slot betogen eisers dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) onderzoek had moeten doen naar / contact had op moeten nemen met de autoriteiten van Azerbeidzjan over de beschikbaarheid van de OTS maatregel van eiser 2 in Azerbeidzjan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De bekering tot het christendom
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (de Afdeling) kan een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld ambtsbericht worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de Staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Het ambtsbericht moet daartoe op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. [1]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers bij terugkeer een reëel risico lopen op vervolging dan wel een door artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling vanwege hun bekering tot het christendom. Dat er in het Algemeen Ambtsbericht niet wordt gesproken over bekeerlingen, maar over afvalligen en christenen doet hier niet aan af. Uit het Algemeen Ambtsbericht blijkt dat er sprake is van godsdienstvrijheid in Azerbeidzjan en dat er een redelijke grote tolerantie is in verband met het al dan niet praktiseren van een geloof. Het nieuwe Algemeen Ambtsbericht Azerbeidzjan van 2021 heeft niet geleid heeft tot wijzigingen in het landenbeleid. Verder heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de rapporten van Open Doors, Freedom House en Vluchtelingenwerk Nederland geen concrete aanknopingspunten opleveren voor twijfel aan het Algemeen Ambtsbericht.
Eisers zijn gediscrimineerd vanwege de medische aandoening van eiser 2
6. Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde
vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen
stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door hun ondervonden discriminatie vanwege de medische aandoening van eiser 2 een dusdanig ernstige beperking van hun bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hun onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Azerbeidzjan te functioneren. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser 2 en 3 naar school hebben kunnen gaan, dat eiser 1 voor zijn vertrek uit Azerbeidzjan heeft kunnen werken en dat zij een woonruimte hadden. Gevolgd wordt dat eiser 1 in het verleden werd weggestuurd door zijn werkgever(s). Echter, niet is gebleken dat dit kwam door de medische aandoening van eiser 2 of dat eiser 1 hiervoor hulp heeft gezocht. Ook is niet gebleken dat eiser 1 eerder heeft geprobeerd om bescherming van de autoriteiten in te roepen vanwege zijn problemen. Dat hij geen hulp of bescherming van de autoriteiten kan krijgen berust enkel op vermoedens van eiser 1 en dat is onvoldoende.
6.2.
Verweerder heeft zich verder voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld
dat de aangevoerde mate van sociale uitsluiting door de medische aandoening van eiser 2 onvoldoende is voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is het ook met verweerder eens dat er door de gestelde bekering geen sprake is van sociale uitsluiting, omdat eisers zich bij terugkeer kunnen aansluiten bij een nieuwe gemeenschap.
7. De rechtbank stelt verder vast dat in beroep de weigering een vergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM niet langer in geschil is.
8. Voor zover eisers het niet eens zijn met het feit dat verweerder hangende de asielprocedure niet al aan de DT&V een advies heeft aangevraagd met betrekking tot de overdraagbaarheid van de OTS maatregel van eiser 2, overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Hoewel het juist is dat de DT&V in beginsel contact mag opnemen met de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst zodra de (herhaalde) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet meer in behandeling is bij de IND, geldt dit niet voor de periode waarin de vreemdeling een rechtsmiddel kan instellen tegen een afwijzend besluit op zijn asielaanvraag, dan wel gedurende de periode totdat op dat rechtsmiddel is beslist. Dit betekent dat alleen in het geval de vreemdeling zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken, dan wel zodra de rechtsmiddeltermijn tegen een afwijzend besluit op het asielverzoek ongebruikt is verstreken, of zodra op het rechtsmiddel is beslist, dan wel het rechtsmiddel is ingetrokken, de DT&V contact kan opnemen met de autoriteiten van het (vermoede) land van herkomst om een geldig document voor grensoverschrijding aan te vragen, een identiteitsonderzoek te laten verrichten of de vreemdeling te presenteren bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het (vermoede) land van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat dit van overeenkomstige toepassing is op het contact met de autoriteiten over de beschikbaarheid van de OTS maatregel in Azerbeidzjan
.Gelet hierop kan deze beroepsgrond niet slagen.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand is gekomen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011, 201008636/1, r.o. 2.1.3, die is bevestigd in de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1294.