ECLI:NL:RBDHA:2022:1022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
21-6951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor verbouwing bedrijfspand naar autobedrijf; kruimelgevallenregeling

Op 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een tijdelijke omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bedrijfspand naar een autobedrijf. De vergunninghouder had op 2 april 2021 een aanvraag ingediend voor deze omgevingsvergunning, die op basis van de kruimelgevallenregeling werd verleend. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen het bestreden besluit van 23 september 2021, stelde dat de vergunning niet verleend had mogen worden omdat de vergunde activiteit niet zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de vergunninghouder de betonvloer en funderingspalen kan verwijderen, waardoor de oude situatie hersteld kan worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat aan de vereisten voor de kruimelgevallenregeling was voldaan en dat de vergunning terecht was verleend.

De voorzieningenrechter behandelde ook de bezwaren van eiser met betrekking tot de verkeersdrukte en geluidsoverlast die het autobedrijf zou veroorzaken. Eiser betoogde dat de vestiging van het autobedrijf zou leiden tot een toename van verkeersbewegingen en geluidshinder. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verkeersgeneratie van het autobedrijf niet groter zou zijn dan de huidige functie van het perceel, en dat er geen concrete onderbouwing was voor de stelling dat er negatieve milieu-effecten zouden optreden.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/6951 en SGR 21/7869
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.P. Kuhn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Loeffen-Heddema).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , vergunninghouder.

Procesverloop

In het besluit van 2 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghouder een tijdelijke omgevingsvergunning met de geldigheidsduur van 10 jaar verleend voor het verbouwen van een bedrijfspand naar een autobedrijf op de locatie [locatie] [huisnummer] in [plaats 1] .
In het besluit van 23 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer: SGR 21/6951). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer: SGR 21/7869).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] . Namens vergunninghouder zijn verschenen [B] en [C] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Op 10 juli 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van een bedrijfspand naar een autobedrijf op de locatie [locatie] [huisnummer] in [plaats 1] . In het bedrijfspand, dat bestaat uit 2 bouwlagen en een plat dak, was een automuseum gevestigd. De transformatie heeft geen toename van bebouwing of bebouwingsoppervlak tot gevolg.
2.1.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder is hierbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan afgeweken. Aan de omgevingsvergunning is het document Ruimtelijke motivering [locatie] [huisnummer] [plaats 1] van 19 maart 2021 ten grondslag gelegd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de Commissie Bezwaren en Klachten van 16 september 2021, gehandhaafd.
Verweerder heeft hierin overwogen dat toepassing kan worden gegeven aan artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat niet gebleken is dat de ontwikkeling niet zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
Daarnaast is hierin overwogen dat voldaan wordt aan de VNG-brochure “Bedrijven en Milieuzonering” (de VNG-brochure), omdat de afstand van de woning van eiser tot de rand van het parkeerterrein meer dan 30 meter bedraagt. Verder is overwogen dat er vanwege de te verwachten verkeersgeneratie als gevolg van het realiseren van het bouwplan geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van eiser zal ontstaan.
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Fordmuseum”. De in geding zijnde gronden hebben hierin de enkelbestemming “Gemengd 1” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 1”. Vast staat dat een autobedrijf niet is toegestaan op grond van deze bestemming. Daarom is verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Bor (de kruimelgevallenregeling) van het bestemmingsplan afgeweken.
5. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning niet op grond van de kruimelgevallenregeling verleend had mogen worden, omdat de vergunde activiteit volgens hem niet zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Het is immers niet aannemelijk dat een betonvloer en funderingspalen zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd, aldus eiser.
5.1.
Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor de toepasbaarheid van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor uitsluitend vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd (vergelijk de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112).
5.2.
Ter zitting is namens verweerder en vergunninghouder verklaard dat de betonvloer en de 10 funderingspalen, die geslagen moeten worden, ook weer verwijderd kunnen worden, zodat de situatie ter plaatse in de oude toestand kan worden hersteld. In hetgeen eiser heeft gesteld ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om dit standpunt voor onjuist te houden. De voorzieningenrechter overweegt dat het verwijderen van de betonvloer en de funderingspalen wellicht veel werk is, maar ziet geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat dit feitelijk onmogelijk is. Verder is gesteld noch gebleken dat het gebruik van het pand als autobedrijf niet binnen de gestelde termijn van 10 jaar kan worden beëindigd. De voorzieningenrechter acht het dan ook aannemelijk dat over 10 jaar de oude toestand ter plaatse kan zijn hersteld en de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.
5.3.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat aan de vereisten voor toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor is voldaan. Verweerder was daarom bevoegd om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo, van het bestemmingsplan af te wijken. De stelling van eiser dat voor deze functiewijziging een wijziging van het bestemmingsplan had moeten plaatsvinden volgt de voorzieningenrechter dan ook niet.
6. Eiser betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het voorziene autobedrijf ruimtelijk aanvaardbaar is. Volgens eiser leidt de vestiging van het autobedrijf tot een forse toename van de verkeersdrukte op de [locatie] . Als gevolg van het ontbreken van een linksaf-strook zullen bezoekers van het autobedrijf volgens eiser bij hem voor de deur moeten stoppen en optrekken, wat een behoorlijke verhoging van geluidsoverlast teweeg zal brengen.
6.1.
Vergunninghouder heeft aangegeven dat dagelijks ongeveer 110 bezoekers worden verwacht, te weten 40 voor de werkplaats, 20 voor verkoop, 30 voor personeel, 10 voor het magazijn en 10 bedrijfswagens.
6.2
De voorzieningenrechter vindt het door vergunninghouder geschatte aantal dagelijkse bezoekers redelijk. Het aantal dagelijkse klanten voor de werkplaats is gebaseerd op het aantal aanwezige werkplekken. In het bedrijf zullen 12 werkplekken komen waar 3 auto’s kunnen worden gerepareerd. Klanten brengen hun auto in de ochtend en komen hem (meestal) in de middag weer ophalen, zodat dit uitkomt op maximaal 40 klanten per dag. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het aantal personeelsleden, magazijnbezoekers en leveranciers. Eiser heeft aangevoerd dat het aantal dagelijkse klanten voor de verkoop te laag is ingeschat, maar daar gaat de voorzieningenrechter niet in mee. Hierbij is van belang dat ter zitting namens vergunninghouder is verklaard dat de schatting van het aantal klanten per dag is gebaseerd op het bezoekersaantal bij de bestaande vestiging van het bedrijf in [plaats 2] . Deze vestiging heeft volgens vergunninghouder ongeveer 20 klanten voor de verkoop per week. Dit aantal bezoekers voor een autobedrijf in het luxe segment, komt de voorzieningenrechter niet onjuist voor. Eiser heeft ook geen concrete aanknopingspunten aangevoerd op basis waarvan aan dit aantal kan worden getwijfeld.
6.3.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat dit betekent dat er dagelijks geen 110, maar 220 motorvoertuigbewegingen zijn te verwachten. Niet in geschil is dat de huidige functie op het perceel een verkeersgeneratie heeft van 238 motorvoertuigen per dag. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verkeersgeneratie van het autobedrijf iets kleiner is dan de verkeersgeneratie in de huidige situatie. De voorzieningenrechter overweegt daarom dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het autobedrijf zal zorgen voor een toename van verkeersbewegingen en (geluid)hinder bij de woning van eiser. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eisers stelling dat niet kan worden uitgesloten dat er negatieve gevolgen voor het milieu zullen optreden, omdat er onder meer reparatiewerkzaamheden zullen plaatsvinden en er een wasplaats komt, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet, aangezien deze stelling in het geheel niet is onderbouwd.
8. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik kunnen maken.
9. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de gronden waarop het demoplein is voorzien tot de verleende omgevingsvergunning behoren. Eisers stelling dat op deze gronden illegaal wordt geparkeerd betreft een handhavingskwestie en kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
10. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.