Overwegingen
1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1972, is in 2005 uitgevallen voor haar werk als pedagogisch medewerker voor 38 uur per week. Bij besluit van 16 oktober 2007 is aan eiseres vanaf 25 oktober 2007 tot 25 april 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Dat betrof een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. In 2016 is eiseres opnieuw beoordeeld. Zij is daarbij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt verklaard. Na bezwaar is eiseres vanaf 15 april 2016 tot 1 mei 2018 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend op basis van 69,14% arbeidsongeschiktheid.
2. Bij het primaire besluit is de uitkering per 1 mei 2018 omgezet in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 69,45%. Eiseres is hangende bezwaar alsnog beoordeeld door de primaire verzekeringsarts B.A.G. van Dijk (Van Dijk), die in de rapportage van 8 mei 2019 concludeert dat eiseres per datum in geding, 1 mei 2018, last heeft van dezelfde aandoeningen als in 2016 en dat er daarom in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 mei 2019 geen reden is om af te wijken van de FML van 12 oktober 2016. De arbeidsdeskundige J. Groen (Groen) heeft vervolgens in de rapportage van 24 mei 2019 op grond van de FML van 22 mei 2019 geconcludeerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 71,30% bedraagt.
3. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd naar 76,32%. Dit had geen gevolgen voor de hoogte van de uitkering. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep V. Ramautar (Ramautar) van 3 juli 2019 ten grondslag, waarin wordt geconcludeerd dat er vanuit medisch oogpunt geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts, aangezien er sinds 2016 geen significante wijzigingen zijn opgetreden in de belastbaarheid van eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep W.G.E. Buskermolen (Buskermolen) heeft in de rapportage van 8 augustus 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid bijgesteld naar 76,32 % omdat de in 2016 geduide functies niet meer relevant zijn voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2018. Buskermolen heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op grond van de nieuw geduide functies ‘samensteller kunststof en rubberproducten’ (SBC-code 271130), ‘administratief ondersteunend medewerker’ (SBC-code 315100), ‘productiemedewerker confectie’ (SBC-code 272042) en ‘productiemedewerker industrie’ (SBC-code 111180).
4. Eiseres stelt dat haar belastbaarheid op de datum in geding minder groot is dan in 2016. Eiseres licht toe dat zij met meerdere aandoeningen kampt. In het verleden (1982/1987) is de auto-immuunziekte Morbus Graves vastgesteld. In 2003 is en voorstadium van baarmoederhalskanker geconstateerd. Er is vanaf 2003 sprake van laaggradig B-cel Non-Hodgkin lymfoom (NHL) en hypogammaglobulinemie (auto-immuunstoornis), waardoor eiseres infectiegevoelig is. Er is ook sprake van longklachten, chronsiche hyperventilatie, darmklachten sinds de chemotherapie, een traagwerkende schildklier, galsteenlijden, slijmbeursontsteking in de linkerheup, huidinfecties en zwaarmoedigheid. Ook is sprake van psychische klachten waarvoor door GGZ Rivierduinen in juli 2017 de diagnose depressieve stoornis, eenmalige episode, matig, bij complexe hypochondrie is gesteld. Nadien zijn ook de diagnoses PTSS, paniekstoornis en ziekteangststoornis gesteld. Er is sprake van slapeloosheid, vermoeidheid, peesplaatonsteking in het rechterbeen en een hartritmestoornis vanwege de verstoorde werking van haar schildklier. De beperkingen in 2019 zijn toegenomen ten opzichte van 2016. Het standpunt van verweerder dat de FML van 1 mei 2018 overeenkomt met die van 12 oktober 2016, is onjuist, onbegrijpelijk en niet goed gemotiveerd. Er is sprake van meerdere ziektes en zowel nieuwe als toegenomen klachten. Zij geeft gemotiveerd aan waarom op alle gebieden van de FML meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Eiseres stelt verder dat, omdat bij eiseres sprake is van meerdere aandoeningen, een verdergaande urenbeperking op energetische gronden aan de orde is. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Tenslotte betwist eiseres dat de geduide functies geschikt zijn. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapportage van verzekeringsarts E.C. van der Eijk (Van der Eijk) van 17 juni 2020 overgelegd en een brief van haar internist-endocrinoloog A.W. van den Beld van 19 januari 2021. Ten aanzien van haar longklachten heeft eiseres brieven van 18 maart 2019 en 28 december 2020 van dr. L.S.J. Kamphuis, longarts bij het Erasmus MC, overgelegd.
5. Van der Eijk concludeert in het rapport van 17 juni 2020 dat de in bezwaar herziene FML onjuist en onvolledig is. Op de datum in geding, 1 mei 2018, is volgens hem sprake van meer beperkingen dan in 2016. In 2016 werd geen rekening gehouden met de verhoogde infectiegevoeligheid van eiseres. De verklaring voor de recidiverende infecties werd pas na 22 juni 2016 gevonden bij het stellen van de diagnose hypogammaglobulinemie. Volgens Van der Eijk moeten vanwege de verhoogde infectiegevoeligheid aanvullende beperkingen worden opgenomen ten aanzien van fysieke omgevingseisen en vanwege allergie een beperking ten aanzien van huidcontact. Daarnaast moet volgens Van der Eijk een beperking worden aangenomen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht, omdat de verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat door neuropsychologisch onderzoek is geobjectiveerd dat de concentratieduur maximaal 45 minuten is. Tot slot is volgens Van der Eijk een urenbeperking van drie tot vier uur per dag aan de orde.
6. Ramautar concludeert vervolgens in een aanvullende rapportage van 11 september 2020 dat een beperking ten aanzien van het vasthouden van de aandacht niet aan de orde is, omdat geen sprake is van een ernstig neurologisch of psychiatrisch ziektebeeld. Ramautar neemt de door Van der Eijk voorgestelde beperkingen ten aanzien van fysieke omgevingseisen vanwege verhoogde vatbaarheid voor infecties en ten aanzien van het huidcontact vanwege de allergie over in de FML van 11 september 2020. Verweerder heeft deze conclusie overgenomen en gaat uit van deze in beroep gewijzigde FML.
7. De rechtbank heeft aanleiding gezien een verzekeringsarts en psychiater als onafhankelijk deskundigen te benoemen. Bij brief van 25 maart 2021 zijn hen 6 vragen voorgelegd. Vervolgens is van de zijde van eiseres nog een brief van de behandelend internist immunoloog van 28 april 2021 ontvangen, waarin is vermeld dat eiseres vanaf 2017 onder behandeling is vanwege herhaalde infecties met verdenking op een onderliggende afweerstoornis en dat de diagnose antistofdeficiëntie luidt. In die brief is vermeld dat uit onderzoek bekend is dat mensen met deze diagnose meer klachten hebben van vermoeidheid maar dat lastig is in hoeverre dergelijke klachten zijn toe te schrijven aan een antistofdeficiëntie. Dat is ter beoordeling aan een bedrijfsarts.
8. De door de rechtbank benoemde deskundigen, verzekeringsarts K.C. Rammeloo (Rammeloo) en psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing (Hernandez-Dwarkasing), hebben op 12 november 2021 een rapportage (gecombineerd psychiatrisch verzekeringsgeneeskundig onderzoek) uitgebracht waarin de door de rechtbank gestelde vragen zijn beantwoord. Eiseres werd twee keer door de deskundigen onderzocht en er is kennis genomen van de in de rapportage genoemde brieven van behandelaars en het onder 5 bedoelde rapport van Van der Eijk. Al die brieven zijn samengevat. Er is een psychiatrische en verzekeringsgeneeskundige anamnese afgenomen, er is psychiatrisch, lichamelijk en aanvullend onderzoek verricht en er is op psychiatrisch en verzekeringsgeneeskundig gebied een samenvatting, beschouwing en diagnostische overwegingen/oordeel gegeven. Nadien is eiseres in de gelegenheid gesteld correcties te geven, die deels (voor wat betreft feitelijke onjuistheden en relevante feitelijke aanvullingen) zijn verwerkt. De deskundigen hebben in de rapportage vermeld dat ze eiseres vanwege haar immuunstoornis meer beperkt achten dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zij adviseren aanvullende beperkingen aan te nemen voor huidcontact, beschermende middelen, en in de fysieke arbeidsomgeving. Ook intensief klant- en patiënt contact wordt beperkt geacht. Er is volgens hen wel voldoende rekening gehouden met de psychische, fysieke en energetische belastbaarheid. Een verdergaande urenbeperking wordt niet geïndiceerd geacht. Dat een alternatief arts de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom heeft gegeven wordt niet relevant geacht. Dat is aan de orde als sprake is van langdurige moeheid waarvoor een verklaring ontbreekt. In dit geval is die verklaring er wel, namelijk haar immuunstoornis, schildklierpathologie, slaapproblemen en terugkerende infecties. Met de daaruit voortvloeiende beperkingen wordt in de FML reeds rekening gehouden. Werkdruk en handelingstempo zijn beperkt, net als stresserende of verantwoordelijke taken. Ook zijn er beperkingen ten aanzien van fysiek intensievere of zwaardere belastingen aangenomen. De dagelijkse werkbelasting van zes uur per dag in licht werk overschrijdt de belastbaarheid van eiseres niet. Aanvullend onderzoek wordt ook niet nodig geacht.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van deze rapportage een nieuwe FML opgesteld en daarin aanvullende beperkingen ten aanzien van beschermende middelen en intensief klant- en patiëntcontact opgenomen. De geduide functies worden door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 2 februari 2022 ook op grond van de aangepaste FML geschikt geacht voor eiseres. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt niet.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraakdat de bestuursrechter het oordeel van (een) onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige(n) volgt, indien de door de deskundige(n) gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het onder 8 bedoelde rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundigen hebben dossieronderzoek verricht, bij eiseres een anamnese afgenomen, eiseres psychiatrisch en lichamelijk onderzocht en hun bevindingen en conclusies voldoende gemotiveerd weergegeven. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd die aanleiding geven om de deskundigen niet te volgen. Het standpunt dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden opgenomen is ook niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. Ten aanzien van de grond dat ook beperkingen hadden moeten worden opgenomen ten aanzien van intensief contact met collega’s is de rechtbank van oordeel dat eiseres door de deskundigen beperkt is geacht voor intensief klant- en patiëntcontact. Ook is vermeld dat voor de rubriek fysieke omgevingseisen een beperking moet worden opgenomen. Voor verdergaande beperkingen hebben de deskundigen geen aanleiding gezien. Intensieve samenwerking komt in de geduide functies ook niet in overwegende mate voor. Ook wat overigens is aangevoerd tegen het medisch oordeel van de deskundigen slaagt niet. Aangezien de deskundigen worden gevolgd, wordt uitgegaan van de juistheid van de FML van 11 januari 2022. Aangezien er overigens geen redenen zijn om meer of andere beperkingen aan te nemen, betekent dit dat eiseres in staat moet worden geacht de (laatst) geduide functies te vervullen. Eiseres heeft ook geen arbeidsdeskundig onderzoek of andere informatie overgelegd waarmee twijfel wordt gezaaid ten aanzien van de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De herhaling van eerder aangevoerde gronden geeft ook geen aanleiding voor een ander oordeel.
11. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit stand houdt. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is terecht op 76,32 % vastgesteld.
Nu de FML in de beroepsfase is aangepast, kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit. Aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld, omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht zal dit gebrek daarom worden gepasseerd.
12. Namens eiseres is verder bij brief van 27 juni 2022 verzocht om schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Volgens vaste rechtspraakmag de behandeling van zaken als deze, met een bezwaar- en beroepstermijn, maximaal twee jaar in beslag mag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. In dit geval is bezwaar gemaakt op
27 december 2018. De behandeling heeft in totaal bijna vier jaar geduurd. De redelijke termijn is derhalve met twee jaar overschreden. Niet gebleken is van omstandigheden die een langere behandelduur rechtvaardigen. Van deze periode van twee jaar moeten zes maanden worden toegeschreven aan de bezwaarfase (er is na een jaar beslist op het bezwaar) en de resterende anderhalf jaar moet worden toegeschreven aan de beroepsfase. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 2.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verweerder zal daarvan € 500,- moeten vergoeden en de Staat zal worden veroordeeld tot vergoeding van € 1.500,-.
13. Ook zal de Staat worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres voor verleende rechtsbijstand in verband met het verzoek om deze schadevergoeding. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 379,50 (een punt voor het indienen van het schadeverzoek met een wegingsfactor van 0,5).
14. Verweerder zal vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.