ECLI:NL:RBDHA:2022:10520
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde tegemoetkoming in de woninghuur door de minister van Defensie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de terugvordering van onverschuldigd betaalde tegemoetkomingen in de woninghuur. Eiser, een luitenant ter zee der eerste klasse, ontving vanaf 1 november 2016 een maandelijkse tegemoetkoming van € 1.900,- voor zijn woning in België, terwijl de kale huur slechts € 950,- per maand bedroeg. De minister van Defensie, verweerder in deze zaak, heeft op 10 juni 2021 besloten om een bedrag van € 7.315,- terug te vorderen over de periode van 10 juni 2019 tot 1 februari 2020. Dit besluit werd later herroepen, en in plaats daarvan werd een bedrag van € 6.903,34 teruggevorderd over de periode van 23 juni 2019 tot 1 februari 2020.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet op de hoogte was van de te hoge uitbetaling en dat de terugvordering zijn integriteit aanvalt. De rechtbank oordeelt dat eiser redelijkerwijs had moeten weten dat hij een te hoog bedrag ontving, gezien het feit dat de tegemoetkoming twee keer zo hoog was als de kale huur. De rechtbank stelt vast dat de minister een fout heeft erkend, maar dat dit niet betekent dat de terugvordering onterecht is. De rechtbank concludeert dat de terugvordering redelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.