ECLI:NL:RBDHA:2022:10577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Het bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen gronden had vermeld in zijn bezwaarschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 29 december 2021 bezwaar had gemaakt, maar geen gronden had opgegeven. De staatssecretaris bood de eiser de mogelijkheid om binnen twee weken alsnog gronden in te dienen, maar de eiser vroeg om uitstel zonder voldoende onderbouwing.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verzoek om uitstel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat de eiser niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat een faxbevestiging van de gemachtigde van de eiser geen bewijs leverde dat er een verzoek om uitstel was ingediend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.