Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en bezit de Armeense nationaliteit.
2. Op 8 augustus 2017 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 23 maart 2018 afgewezen. Bij uitspraak van 20 december 2018 is het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 maart 2018 vernietigd. Bij besluit van 14 augustus 2020 is eisers asielaanvraag opnieuw afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Deze zaak gaat over de opvolgende asielaanvraag van eiser van 14 juni 2021. Deze is bij besluit van 22 juni 2021 buiten behandeling gesteld, maar dit besluit is vervolgens door verweerder ingetrokken. Daarna heeft eiser een aantal stukken overgelegd (zie hierna onder 9.) en is hij gehoord. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat alsnog geloofwaardig zou moeten worden geacht dat hij in Armenië getuige is geweest van stemfraude en dat hij daardoor problemen heeft gekregen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag
niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van relevante nieuwe elementen of bevindingen. Daarnaast heeft verweerder vastgesteld dat de eerder aan eiser opgelegde vertrektermijn is verstreken, bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Allereerst stelt de rechtbank het volgende vast. De beroepsgrond dat het bij het bestreden besluit opgelegde inreisverbod is gebaseerd op een ongeldig terugkeerbesluit, is ter zitting door eiser ingetrokken.
7. Eiser voert aan dat verweerder in de door hem overgelegde documenten ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een hernieuwde geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. Daarbij doet hij een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478, in de zaakL.H.en de daarop volgende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 7 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6993. 8. Naar aanleiding van deze beide uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, haar interpretatie gegeven bij het beoordelen van documenten die aan een opvolgende asielaanvraag ten grondslag zijn gelegd. In deze uitspraak is geoordeeld dat verweerder zich niet op het standpunt mag stellen dat documenten al geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn, als hij de authenticiteit daarvan niet kan vaststellen of als de documenten niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron. Daarnaast is geoordeeld dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen uit twee stappen bestaat. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er elementen of bevindingen zijn aangedragen die niet zijn onderzocht in het kader van de vorige asielaanvraag. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan deze vereisten is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot de tweede stap. Die houdt in dat de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk wordt beoordeeld. 9. Verweerder heeft de stukken die eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd niet om de enkele reden dat de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld niet aangemerkt als relevante nieuwe elementen of bevindingen. Over de door eiser overgelegde oproep tot verhoor van de Armeense recherche heeft verweerder gesteld dat eiser daarover tegenstrijdig heeft verklaard en dat niet uit de inhoud van de oproep is op te maken dat deze verband houdt met eisers asielrelaas. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat niet valt in te zien waarom de Armeense autoriteiten eiser zouden oproepen voor een verhoor op 25 mei 2021 terwijl de door hem gestelde gebeurtenissen al in de zomer van 2016 hebben plaatsgevonden. Dit geldt temeer gelet op het feit dat sindsdien een regimewisseling heeft plaatsgevonden en het feit dat eiser op legale wijze zijn land van herkomst is uitgereisd. Over de brief van [naam 2] heeft verweerder gesteld dat deze niet objectief is omdat deze in opdracht van eiser is opgesteld en omdat de auteur niet aanwezig is geweest bij de door eiser in zijn asielrelaas beschreven gebeurtenissen. Over het rapport ‘
Armenia 2020 Human Rights Report’ van het US Department of State heeft verweerder gesteld dat dit algemene landeninformatie betreft, waarmee eiser zijn persoonlijke relaas niet alsnog aannemelijk kan maken. Over de overige stukken heeft verweerder overwogen dat deze niet zien op eisers asielrelaas, maar op zijn activiteiten in Nederland (dit betreffen brieven van Oldenbeuving en Van Amerongen, foto's, een arbeidsovereenkomst en een certificaat over vrijwilligersactiviteiten).
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op deze motivering tot het standpunt is kunnen komen dat deze elementen en bevindingen weliswaar nieuw zijn, maar de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken (stap 1, fase 2). Eiser heeft deze motivering ook niet inhoudelijk betwist. De enkele stelling dat de oproep voor verhoor niet los kan worden gezien van het asielrelaas, is daartoe onvoldoende. Anders dan eiser aanvoert, is het bestreden besluit dan ook niet in strijd met het
L.H.-arrest. Verweerder heeft geen hernieuwde geloofwaardigheidsbeoordeling hoeven verrichten.
11. Eiser voert verder aan dat verweerder Armenië ten onrechte aanmerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder in het bestreden besluit niet de afdoening van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw heeft gekozen. De rechtbank geeft geen beoordeling van de huidige veiligheidssituatie in Armenië omdat dit thuishoort bij stap 2 van de beoordeling, waaraan in dit geval niet wordt toegekomen.
12. Van bijzondere feiten of omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 83.0a van de Vw, die maken dat de rechtbank het bestreden besluit moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste asielaanvraag, is niet gebleken.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.