ECLI:NL:RBDHA:2022:10702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 22/5247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen gebiedsverbod opgelegd door burgemeester van Den Haag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een gebiedsverbod heeft gekregen van de burgemeester van Den Haag, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het gebiedsverbod is opgelegd voor een periode van drie maanden, van 8 augustus 2022 tot en met 8 november 2022, omdat verzoeker volgens de burgemeester de openbare orde herhaaldelijk zou hebben verstoord. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij van mening is dat het gebiedsverbod onterecht is opgelegd en dat er geen actuele verstoring van de openbare orde is.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 12 september 2022, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en verweerder aanwezig waren. De rechter heeft overwogen dat er voldoende spoedeisend belang is bij het verzoek, ondanks het feit dat verzoeker niet in Den Haag woont of werkt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gebiedsverbod een geschikt middel is om verdere verstoring van de openbare orde te voorkomen en dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker herhaaldelijk overlast heeft veroorzaakt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het gebiedsverbod waarschijnlijk stand zal houden in bezwaar en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5247

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.V. Seedorf),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H. Norde).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft een reactie ingediend op het verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [1] kan, indien bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor de periode 8 augustus 2022 tot en met 8 november 2022 voor – kort gezegd – een afgebakend deel van het centrum van Den Haag [2] . Volgens verweerder heeft verzoeker de openbare orde herhaaldelijk verstoord. Zo zou verzoeker structureel overlast veroorzaken door onder meer op hinderlijke wijze contact te zoeken met ministers en (ex) politici thuis op te zoeken. Ook zou verzoeker overlast veroorzaken in onder andere publieke ruimtes in het centrum van Den Haag, zoals het gemeentehuis, politiebureaus en het Paleis van Justitie. Volgens verweerder maakt verzoeker verder deel uit van een groep die opruiende teksten plaatst op sociale media en heeft hij anderen opgestookt tijdens demonstraties om zich overlast gevend te gedragen.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker voert aan dat verweerder niet bevoegd was om een gebiedsverbod op te leggen. Volgens hem is geen sprake van actuele verstoring van de openbare orde en kon verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel komen dat er sprake is van ernstige vrees voor het ontstaan van verstoring van de openbare orde. Verzoeker betwist verder dat de overlast gevende gedragingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hij heeft zich alleen uitgelaten in het publieke debat en daarbij de grenzen van toelaatbare kritiek niet overschreden. Het gebiedsverbod is daarnaast onevenredig. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat het gebiedsverbod noodzakelijk is en waarom niet is volstaan met een kortere duur.
Is sprake van spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of sprake is van spoedeisend belang bij dit verzoek om een voorlopige voorziening voordat kan worden toegekomen aan de inhoud van de zaak.
4.1.
Ondanks dat verzoeker niet in Den Haag woont of werkt, is de voorzieningenrechter in dit geval van oordeel dat voldoende spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorziening. Het gebiedsverbod geldt tot en met 8 november 2022 en verzoeker heeft toegelicht, en ook onderbouwd, dat hij zeer regelmatig op de publieke tribune van de Tweede Kamer zit en geregeld spreekt met politici. Het is daarom voor hem erg belangrijk om in dat gebied te mogen komen en dat geldt temeer nu in de relevante periode ook Prinsjesdag plaatsvindt.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bekeken of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
4.3.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bevoegdheid van verweerder
4.4.
Zoals de hoogste bestuursrechter herhaaldelijk heeft overwogen is voor het opleggen van een gebiedsverbod niet vereist dat voor de gedragingen die aan het verbod ten grondslag liggen een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Wél moet de burgemeester aannemelijk hebben gemaakt dat de overlastgevende gedragingen hebben plaatsgevonden [3] . Gelet op artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet, betekent dat in deze zaak dat verweerder aannemelijk moet hebben gemaakt dat verzoeker herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en dat ernstige vrees bestond voor een verdere verstoring van de openbare orde in het betreffende gebied in de betreffende periode. Voor het opleggen van een gebiedsverbod is niet vereist dat elk incident met wettig en overtuigend bewijs wordt bewezen. Het gaat er enkel om dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker structureel overlast veroorzaakt.
4.5.
De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens dat niet alle incidenten die in de bestuurlijke rapportage zijn geregistreerd ten grondslag kunnen worden gelegd aan het opleggen van het gebiedsverbod. Zo ziet de voorzieningenrechter niet in dat het enkele bezit van een aansteker met nazisymbolen erop de openbare orde heeft verstoord. Ook de vondst van een mes in het tunneltje bij de Tweede Kamer kan zonder nader bewijs niet aan eiser worden gerelateerd. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat er een flink aantal geregistreerde incidenten in de rapportage overblijft op basis waarvan verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en dat ernstige vrees bestond dat verzoeker voor een verdere verstoring van de openbare orde zou zorgen. Hierbij zijn van belang de aard van de incidenten, de hoeveelheid incidenten en de omstandigheid dat de incidenten zich in de openbare ruimte hebben afgespeeld. Ook heeft verweerder erop kunnen wijzen dat de incidenten al lange tijd aanhouden en dat verzoeker er geen blijk van geeft dat hij zijn gedrag structureel wil verbeteren. De stukken die verzoeker heeft ingediend om de geregistreerde incidenten te betwisten, zijn voor de voorzieningenrechter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.6.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om een gebiedsverbod op te leggen.
Toepassing van de bevoegdheid
4.7.
De bevoegdheid van verweerder tot opleggen van een gebiedsverbod is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat verweerder een belangenafweging dient te maken om te beslissen of hij van die bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel volgt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het belang dat is gediend bij het beëindigen van de overlast zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van verzoeker bij zijn bewegingsvrijheid in het betreffende gebied. Het belang van verweerder is erin gelegen om de openbare orde in het betreffende gebied te herstellen. Verzoeker heeft daartegenover gesteld dat hij door het gebiedsverbod in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. In zijn algemeenheid is dit een zwaarwegend recht.
4.9.
Het gebiedsverbod kan worden aangemerkt als een geschikt middel om verdere verstoring van de openbare orde te voorkomen in het betreffende gebied, omdat verzoeker als gevolg van het verbod niet in dat gebied mag komen en het hem op die wijze onmogelijk wordt gemaakt om daar overlast te veroorzaken. Ook blijkt uit het procesdossier dat verweerder het gebiedsverbod noodzakelijk heeft kunnen vinden, omdat minder ingrijpende middelen, zoals een locatieverbod van drie dagen of een sommatie tot het staken van bepaalde gedragingen, niet tot het beoogde resultaat leidden. Verzoeker is meermalen gemaand te stoppen met bepaalde gedragingen. Tot slot is het gebiedsverbod naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter evenwichtig. Verweerder heeft in dit kader van belang kunnen achten dat verzoeker niet in Den Haag woont of werkt. Verzoeker heeft weliswaar aangegeven dat hij zich vaak in het gebied begeeft om met politici te spreken, het publieke debat te volgen en zich uit te spreken, maar verweerder heeft een uitzondering gemaakt voor het Malieveld en een deel van het Koekamp. Verzoeker kan zijn fundamentele recht om te demonstreren dan ook blijven uitoefenen. Gelet op de hoeveelheid incidenten, de omstandigheid dat de incidenten zich in de openbare ruimte hebben afgespeeld en de aard en ernst van sommige incidenten, heeft verweerder het belang dat is gediend bij het beëindigen van die overlast zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker bij zijn bewegingsvrijheid in dit beperkte gebied. Van onevenredigheid is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
Voorlopige conclusie
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gebiedsverbod in bezwaar waarschijnlijk stand zal houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
6. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Met uitzondering van het Malieveld en een deel van de Koekamp, zodat verzoeker de mogelijkheid tot vreedzaam demonstreren niet wordt ontzegd.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1418.