Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
en [verzoekster](verzoekster), verzoekers mede namens hun minderjarige kind
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL21.19593 en NL21.19595, waarin verzoekers, een Iraans gezin, een voorlopige voorziening vroegen in verband met hun asielaanvraag. De verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. W.C. Boelens, hadden eerder een verblijfsvergunning asiel aangevraagd, maar deze aanvragen waren door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens was hen een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, te rekenen vanaf het moment dat zij Nederland daadwerkelijk zouden verlaten.
De voorzieningenrechter heeft op 25 januari 2022 de verzoeken behandeld, waarbij de verzoekers aanwezig waren met hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op dezelfde dag, in de zaken NL21.19592 en NL21.19594, al uitspraak gedaan op de beroepen van de verzoekers. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening komen te vervallen. De voorzieningenrechter heeft daarom de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.