ECLI:NL:RBDHA:2022:10937
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens gebrek aan bewijs van bloedwraak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 2 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij in Algerije het slachtoffer was van een bloedwraak. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser niet voldoende bewijs boden voor een reëel risico op vervolging. De rechtbank heeft de zaak op 12 april 2022 behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tot een sociale groep behoort in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank baseerde zich op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een sociale groep moet voldoen aan specifieke criteria, waaronder een gemeenschappelijk kenmerk dat niet gewijzigd kan worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Algerije geen bescherming van de autoriteiten kan inroepen en dat zijn situatie niet voldeed aan de vereisten voor vluchtelingschap.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de aanvraag van de eiser terecht was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en werd openbaar gemaakt op 22 april 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.