ECLI:NL:RBDHA:2022:10937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.4348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens gebrek aan bewijs van bloedwraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser had op 2 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelde dat hij in Algerije het slachtoffer was van een bloedwraak. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser niet voldoende bewijs boden voor een reëel risico op vervolging. De rechtbank heeft de zaak op 12 april 2022 behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet tot een sociale groep behoort in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank baseerde zich op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een sociale groep moet voldoen aan specifieke criteria, waaronder een gemeenschappelijk kenmerk dat niet gewijzigd kan worden. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Algerije geen bescherming van de autoriteiten kan inroepen en dat zijn situatie niet voldeed aan de vereisten voor vluchtelingschap.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de aanvraag van de eiser terecht was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en werd openbaar gemaakt op 22 april 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.4348
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. Rillen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [1994] . Hij heeft op 2 februari 2022 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat in de periode tussen 30 oktober 2017 en de eerste week van november 2017 een moord heeft plaatsgevonden door [A] . De broer van eiser was hierbij aanwezig en is ten onrechte voor de moord veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. [B] , de neef van het slachtoffer, wilde wraak nemen en heeft eiser met een wijnfles neergestoken. Eiser heeft daarom Algerije verlaten. Eiser heeft vervolgens een tijd in Frankrijk gewoond en is tijdens zijn verblijf in Frankrijk bedreigd door [A] , die wraak wil nemen omdat de broer van eiser zijn naam zou hebben genoemd tijdens het stafproces. Eiser vreest voor wraakacties van zowel [B] als [A] .
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser en de veroordeling van de broer van eiser voor de moord en de
daaruit voortvloeiende problemen. Verweerder heeft deze relevante elementen geloofwaardig geacht. De relevante elementen staan volgens verweerder echter niet in verband met vluchtelingschap en leiden niet tot een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser voert in beroep aan dat hij behoort tot een sociale groep, namelijk slachtoffers van bloedwraak. Zij hebben gemeenschappelijke kenmerken, omdat zij als (potentieel) slachtoffer van bloedwraak een 'distinct identity' hebben, waardoor zij verschillen van de omringende samenleving. Eiser verwijst naar de uitspraak van het UK Upper Tribunal van 15 oktober 2012 paragraaf 60 tot en met 62. 1 Verweerder heeft dit miskend, waardoor het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een daadkrachtige motivering ontbreekt. Eiser voert verder aan dat hij in Algerije geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten. Hij wordt door zowel de familie van het slachtoffer van de moord als door de familie van de moordenaar vervolgd. Eiser wijst op een rapport van US State Department, '2019 Country Reports on Human Rights Practices: Algeria', waaruit volgt dat de rechterlijke macht niet altijd onafhankelijk is in civiele zaken en mensenrechtenzaken. Er is geen reden om aan te nemen dat corruptie, invloed van families en omkoping niet ook in strafrechtelijke procedures voorkomen. Het enkele opnemen van een aangifte vormt geen garantie voor bescherming. Eiser betwist tot slot dat sprake is van een vestigingsalternatief voor hem in Algerije. Eiser wijst daarbij nogmaals op de uitspraak van het UK Upper Tribunal van 15 oktober 2012. Nu sprake is van dubbele broedwraak had een vestigingsalternatief niet tegengeworpen mogen worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet behoort tot een sociale groep in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 21 november 20182 op basis van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie overwogen dat een groep een specifieke sociale groep is in vluchtelingenrechtelijke zin als leden van die groep een aangeboren kenmerk hebben of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of morele integriteit dermate fundamenteel is dat niet mag worden geëist dat zij dit opgeven. Daarnaast moet de groep in het land van herkomst een eigen identiteit hebben, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.
5. Uit de uitspraak van het UK Upper Tribunal waar eiser naar heeft verwezen volgt dat wanneer sprake is van een bloedvete tussen families, de familieleden van deze families onder een sociale groep kunnen vallen. In een dergelijke situatie betekent het enkele feit dat iemand een bloedverwant is of door een huwelijk onderdeel van de familie is geworden dat diegene een risico loopt op vervolging. In het geval van eiser is niet gebleken dat sprake is van een dergelijke situatie. Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij als enige het doelwit was van [B] en dat zijn familie niet te vrezen heeft gehad voor de gestelde bloedvete. Ook nadat eiser zelf Algerije heeft verlaten, is niet gebleken dat zij te maken hebben gehad met [B] of andere familieleden van het slachtoffer. Eiser heeft verklaard dat hij als enige gevaar loopt omdat hij zijn broer bezocht in de gevangenis. In het geval van een bloedvete zou echter het enkele feit dat iemand tot een bepaalde familie behoort aanleiding zijn voor vervolging. Hetzelfde geldt ook voor de wraak van [A] . Uit de verklaringen
1 EH (blood feuds)Albania CG [2012] UK.UT 00348 (IAC).
van eiser volgt dat het alleen op hem is gericht. Niet is gebleken dat zijn overige familieleden met hem te maken hebben gehad. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat uit de verklaringen van eiser volgt dat het in de beide gevallen gaat om een individuele vete en dat niet is gebleken van een bloedvete of bloedwraak.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de autoriteiten in Algerije kan inroepen. Niet is gebleken dat het doen van aangifte niet mogelijk of gevaarlijk is. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser aangifte heeft kunnen doen van het steekincident, maar dat hij de uitkomst hiervan niet heeft afgewacht en ook niet is gebleken dat hij naderhand heeft geïnformeerd naar wat de stand van zaken is van de aangifte. Het
rapport waar eiser naar heeft verwezen gaat tot slot specifiek in op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in civiele zaken en zaken waarin schending van mensenrechten speelt. Daarmee heeft eiser nog niet aannemelijk gemaakt dat in zijn situatie de Algerijnse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen.
7. Aan een beoordeling van de gronden ten aanzien van een vestigingsalternatief in Algerije komt de rechtbank tot slot niet toe, omdat niet is gebleken dat eiser valt onder het Vluchtelingenverdrag dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM en eiser dus terug kan keren naar Algiers, de stad waar hij verbleef voor zijn vertrek.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.