ECLI:NL:RBDHA:2022:10941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.20002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser stelde dat hij niet weigerde Nederland te verlaten en dat hij terug wilde naar Spanje, waar hij een lopende verblijfprocedure had. Hij voerde aan dat de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd was en dat er lichter middelen beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de bewaring niet waren betwist en dat er voldoende risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast. Eiser was meerderjarig en de rechtbank oordeelde dat zijn leeftijd en de openstaande strafzaak geen aanleiding gaven om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. De rechtbank stelde vast dat er voldoende zicht was op uitzetting naar Marokko en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 12 oktober 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum].
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet heeft betwist. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Daartoe voert eiser aan dat hij niet weigert Nederland te verlaten binnen het kader van overdracht. Eiser wenst terug naar Spanje te gaan, omdat hij daar een lopende verblijfprocedure heeft. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers jeugdige leeftijd. Verder voert eiser aan dat gedwongen vertrek zeer nadelige gevolgen voor hem oplevert, gelet op zijn openstaande strafzaak. Hij kan dan geen verweer voeren. Tot slot verwijst eiser naar een interne richtlijn van de Wereldgezondheidsorganisatie waaruit blijkt dat in het algemeen personen in bewaring sneller besmet raken met het coronavirus in vergelijking met de rest van de bevolking. [2]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft de omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist, waarmee een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. Daarnaast is uit navraag bij de Spaanse autoriteiten gebleken dat eiser daar niet bekend is. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiser tegengeworpen dat vertrek naar Spanje niet aan de orde is. Eiser dient immers terug te keren naar Marokko. De rechtbank stelt verder vast dat eiser 22 jaar oud is en daarmee meerderjarig. In het verweerschrift is daarom terecht tegengeworpen dat eisers leeftijd niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dat in het geval van eiser sprake is van een openstaande strafzaak leidt evenmin tot een ander oordeel. Deze omstandigheid maakt niet dat geen sprake is van een significant risico op onttrekking. Hieruit blijkt ook niet dat eisers inbewaringstelling onevenredig bezwarend voor hem is. Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat de voorzieningen in detentie voor hem ontoereikend zijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat de medische voorzieningen die in het detentiecentrum aanwezig zijn, voldoen aan de Nederlandse standaarden en vergelijkbaar zijn met de medische zorg die gebruikelijk is in Nederland.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat er onvoldoende zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Sinds de uitspraak [3] van de Afdeling [4] van 2 april 2021 is slechts in een aantal onduidelijke gevallen gebleken dat Marokko medewerking zal verlenen bij de afgifte van een laissez-passer (LP). Niet is gebleken van een officiële bevestiging van een koerswijziging sinds voornoemde uitspraak.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk uitzicht is op uitzetting naar Marokko. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat sprake is van een zodanige wijziging in de situatie ten opzichte van de situatie ten tijde van de aangehaalde Afdelingsuitspraak dat weer sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Daarbij betrekt verweerder dat in de periode van maart tot en met augustus 2022 11 LP’s zijn afgegeven. Dit betrof in zes gevallen ongedocumenteerde vreemdelingen. Verder is op 2 september 2022 de nationaliteit bevestigd van 110 vreemdelingen. Daaronder bevinden zich zowel gedocumenteerde als ongedocumenteerde vreemdelingen. Het voorgaande heeft in 3 gevallen geleid tot gedwongen vertrek. Uit deze informatie leidt de rechtbank af dat de Marokkaanse autoriteiten medewerking verlenen aan de uitzetting van Marokkaanse vreemdelingen en dat uitzettingen daadwerkelijk plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.WHO Regional Office for Europe, 15 maart 2020, Preparedness
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.