ECLI:NL:RBDHA:2022:10943
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot mvv-vereiste en gezinsleven
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Marokkaanse verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verzoeker niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten totdat op het bezwaarschrift was beslist.
Tijdens de zitting op 30 maart 2022 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een redelijke kans van slagen van zijn bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft terecht het mvv-vereiste tegengeworpen, aangezien verzoeker een verblijfsrecht in Spanje heeft en niet heeft aangetoond dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De voorzieningenrechter heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen van verzoeker in de afweging betrokken, maar concludeerde dat de verhuizing naar Spanje of Marokko geen onredelijke hardheid voor verzoeker zou opleveren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.