ECLI:NL:RBDHA:2022:10943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.19860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot mvv-vereiste en gezinsleven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Marokkaanse verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verzoeker niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om de rechtsgevolgen van het besluit op te schorten totdat op het bezwaarschrift was beslist.

Tijdens de zitting op 30 maart 2022 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een redelijke kans van slagen van zijn bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft terecht het mvv-vereiste tegengeworpen, aangezien verzoeker een verblijfsrecht in Spanje heeft en niet heeft aangetoond dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen van verzoeker in de afweging betrokken, maar concludeerde dat de verhuizing naar Spanje of Marokko geen onredelijke hardheid voor verzoeker zou opleveren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19860
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 10 augustus 2021 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel 'familie en gezin' afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote (referente) en zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. El Mathari.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
Inleiding
3. Verzoeker is geboren op [1976] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene in Spanje, maar verblijft momenteel in Nederland. Verzoeker wenst een vergunning te krijgen voor verblijf bij referente en zijn hun minderjarige kinderen, allen met de Nederlandse nationaliteit.
4. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en vraagt een voorlopige voorziening aan om de rechtsgevolgen van het besluit, waaronder de plicht om Nederland te verlaten, op te schorten totdat op het bezwaarschrift is beslist. Daarnaast is verzoeker niet overtuigd van de juistheid van het besluit van verweerder.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen, omdat hij niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoeker komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat hij een verblijfsrecht heeft in Spanje en zijn uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker heeft familieleven in Nederland, maar zijn belang weegt niet op tegen het belang van de Nederlandse overheid dat vreemdelingen alleen een verblijfsvergunning krijgen als zij aan de voorwaarden daarvan voldoen. In het nadeel van verzoeker weegt volgens verweerder mee dat hij het familieleven is aangegaan en heeft voortgezet zonder dat hij hier mocht verblijven. Daarnaast is niet gebleken van een objectieve belemmering om het familieleven in Spanje of Marokko uit te oefenen. Hoewel referente in Nederland een medische behandeling heeft en afhankelijk is van hulp, is niet gebleken dat zij uitsluitend aan de zorg in Nederland gebonden is en dat de behandeling niet kan worden voortgezet in Spanje of Marokko. Verder is volgens verweerder niet aangetoond dat verzoeker geen familie en/of vrienden heeft die hem kunnen helpen met de zorg voor referente en hun kinderen. Ook de stelling dat de kinderen grote problemen zullen ondervinden in hun ontwikkeling door de verhuizing is onvoldoende onderbouwd. Tot slot leidt het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet tot een onredelijke hardheid voor verzoeker. Ondanks de medische situatie van referente en de zorg die verzoeker op zich neemt voor referente en hun kinderen is niet gebleken dat hij geen mvv zou kunnen aanvragen. Verzoeker is in januari en februari 2021 in Spanje geweest en in augustus 2021 in Marokko. Zijn echtgenote heeft toen hulp ontvangen van familie en zou daarom weer bij familie terecht moeten kunnen voor hulp of steun wanneer verzoeker een mvv moet gaan aanvragen in het buitenland.
Standpunt verzoeker
6. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van verzoeker heeft laten uitvallen. Er bestaat immers wel een objectieve belemmering om het familieleven in Spanje of Marokko uit te oefenen. Verweerder heeft niet kenbaar in zijn belangenafweging betrokken dat referente uitsluitend gebonden is aan de medische zorg in Nederland. De Thuiszorg die referente in Nederland krijgt is noodzakelijk voor haar en in Spanje bestaat deze zorg niet. Dit geldt ook voor Marokko. Daarnaast zal de zorg suboptimaal zijn vanwege communicatieproblemen. Verder hebben zowel verzoeker als referente geen familie en/of vrienden die de zorg op zich kunnen nemen. Dit wordt ten onrechte door verweerder van een ander verwacht. Ook zal referente bij verhuizing naar Spanje of Marokko geen Wajong-uitkering meer ontvangen, waardoor zij geen inkomen meer heeft. Ten aanzien van de kinderen heeft verweerder onvoldoende in zijn belangenafweging betrokken dat kinderen gebaat zijn bij stabiliteit. De verhuizing zal een negatieve uitwerking op hun ontwikkeling hebben. Verder concludeert verweerder ten onrechte dat verzoeker en referente banden hebben met Spanje en/of Marokko. Referente is hier geboren en heeft hier haar hele leven gewoond. Het feit dat verzoeker zijn verblijfsrecht in Spanje niet heeft opgegeven, komt omdat hij dan moet terugkeren naar Marokko en geen uitsluitsel heeft over de vraag of verweerder hem op grond van bijvoorbeeld Chavez-Vilchez verblijf zal toestaan. Tot slot concludeert verweerder ten onrechte dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet onredelijk
hard is.
Spoedeisend belang
7. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of er sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. Zoals ter zitting is besproken, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan indien uitzetting dreigt voordat op het bezwaar zal zijn beslist. Daar is in het geval van verzoeker aan voldaan, nu in het bestreden besluit staat dat hij de bezwaarprocedure niet in Nederland af mag wachten en onmiddellijk dient terug te keren naar Spanje. Dat er geen sprake is van een concreet voornemen tot uitzetting, doet aan de conclusie van de voorzieningenrechter niet af. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
Redelijke kans van slagen
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) volgt dat het mvv-vereiste op zichzelf niet in strijd is met het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn.1 In artikel 3.71, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn bepaalde gevallen uitgewerkt waarin verweerder vreemdelingen vrijstelt van het mvv-vereiste, bijvoorbeeld wanneer uitzetting van een vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het EVRM of indien toepassing van het mvv-vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een beschermenswaardig familieleven tussen verzoeker, referente en hun minderjarige kinderen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich echter niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van verzoeker uitvalt. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat verzoeker het familieleven met referente in Nederland is aangegaan en heeft voortgezet terwijl hij wist dat hij hier geen geldige verblijfstitel voor langere duur had. Verzoeker had immers alleen rechtmatig verblijf in Nederland tijdens de zogenaamde vrije termijn van drie maanden. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van verzoeker. Verder heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven in Spanje of Marokko uit te oefenen. Ten aanzien van de medische situatie van referente zijn stukken overgelegd, maar verzoeker heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat referente voor haar medische situatie uitsluitend is aangewezen op de zorg in Nederland. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat in Spanje het systeem van Thuiszorg als zodanig niet bestaat, heeft verweerder op zitting terecht toegelicht dat dit niet betekent dat er in een ander land geen andere vorm van (soortgelijke) hulp aan referente geboden kan worden. De voorzieningenrechter ziet in dat referente in Nederland afhankelijk is van de Thuiszorg, maar het feit dat in andere landen de beschikbare zorg anders is ingericht en mogelijk van mindere kwaliteit is dan in Nederland, is onvoldoende om aan te nemen dat referente uitsluitend is aangewezen op de zorg in Nederland. De stelling van verzoeker dat hij en referente geen banden hebben met Spanje en Marokko, doet aan deze conclusie niet af. Daar komt bij dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er zowel in Spanje als in Marokko niemand in zijn privékring of die van referente is om hulp aan hen te bieden. Ter zitting
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2019 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
hebben immers zowel verzoeker als referente verklaard nog wel verre familie te hebben in Marokko. Verder is het feit dat referente bij verhuizing haar Wajong-uitkering niet meer zal ontvangen en het gezin daardoor geen inkomsten meer heeft, onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven in Spanje of Marokko uit te oefenen. Van belang is immers wat het gezinsinkomen is en omdat verzoeker al eerder in Spanje heeft gewoond en gewerkt, is het aannemelijk dat hij daar weer een baan zal kunnen vinden. Niet is aannemelijk gemaakt dat hij niet zal kunnen werken naast de zorg die hij voor referente en de kinderen op zich moet nemen.
11. Verder heeft verweerder de belangen van de twee minderjarige kinderen van verzoeker voldoende in zijn belangenafweging betrokken. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat een verhuizing naar Spanje of Marokko door de taalachterstand negatieve gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van de kinderen en dat dit zou kunnen leiden tot sociale uitsluiting. De verwijzing naar algemene rapporten is in dit opzicht onvoldoende concreet. Niet is gebleken dat dit het geval zal zijn bij de kinderen van verzoeker. Verweerder heeft bovendien terecht in zijn beoordeling betrokken dat de kinderen van verzoeker nog jong zijn en dat beide ouders hun voldoende steun en begeleiding kunnen bieden om eventuele problemen te voorkomen.
12. Tot slot volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in het standpunt dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste leidt tot een onevenredige hardheid. Het is de voorzieningenrechter duidelijk dat verzoeker door de medische situatie van referente de meeste zorg voor de kinderen op zich neemt. Het gaat echter om een tijdelijke terugkeer van verzoeker naar Spanje of Marokko om een geldige mvv aan te vragen. Hoewel daar enige tijd overheen gaat, is niet gebleken dat referente in die periode niet terecht kan bij anderen voor hulp of steun. Referente heeft in Nederland immers haar familie, vrienden, maar ook de Thuiszorg die eventueel tijdelijk (extra) zorgtaken voor haar en de kinderen op zich kunnen nemen. Dat dit volgens verzoeker niet van familie of vrienden gevraagd kan worden, is onvoldoende om aan te nemen dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Conclusie
13. Het bezwaar van verzoeker heeft op dit moment geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daarom af.
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar uitgesproken op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.