In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Sri Lankaanse asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker stelde dat het onderzoek naar zijn aanvraag niet volledig en zorgvuldig was uitgevoerd, en dat de criteria voor het verlenen van de vergunning niet duidelijk waren. Hij verwees naar prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had gesteld over de vervolgingsgrond 'politieke overtuiging'.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere uitspraken van de ABRvS en de relevante vragen die aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld. Gezien de onduidelijkheid over het beoordelingskader en de relevante juridische vragen, heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen. Dit betekent dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het beroep tegen het bestreden besluit.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.