ECLI:NL:RBDHA:2022:11133
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag had ingediend op 30 januari 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij vreesde voor een schending van artikel 3 van het EVRM bij overdracht naar Frankrijk, vanwege de mogelijkheid van ernstige materiële deprivatie en onvoldoende medische zorg.
De rechtbank heeft de zaak op 6 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat de overdracht aan Frankrijk zou leiden tot een schending van zijn rechten. De rechtbank concludeerde dat eiser hierin niet geslaagd was, en dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er geen beletselen waren voor de overdracht. De rechtbank oordeelde dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn en dat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer in Frankrijk niet de benodigde zorg zou krijgen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zouden getuigen. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.