ECLI:NL:RBDHA:2022:11169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/625267 / FA RK 22-941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en omgangsregeling na ernstig incident

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw in een penitentiaire inrichting verblijft na een ernstig incident waarbij zij haar kind heeft gemutileerd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan de man toegekend, gezien de omstandigheden en de impact van het incident op het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, maar heeft besloten om hieraan voorbij te gaan gezien de situatie. De man heeft verzocht om een omgangsregeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om voorlopig geen omgangsregeling vast te stellen, gezien de psychische toestand van de vrouw en de impact van het incident. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de vrouw maandelijks moet informeren over het welbevinden van het kind en dat hij haar een partneralimentatie van € 100,- per maand moet betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om meer informatie over het huwelijksvermogen en een bijzondere curator afgewimpeld, maar heeft de man wel verplicht om informatie te verstrekken over het huwelijksvermogen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 22-941 (echtscheiding)
FA RK 22-3661 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Zaaknummers: C/09/625267 (echtscheiding)
C/09/630605 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Datum beschikking: 20 oktober 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 9 februari 2022 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

de man,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. D. Klein in IJmuiden (gemeente Velsen).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de vrouw,
feitelijk verblijvende in de penitentiaire inrichting (PI) in [plaatsnaam01] ,
advocaat: mr. J. de Koning in Lisse.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 9 februari 2022;
  • het F9-formulier van 9 maart 2022 van de man, met bijlage;
  • het F9-formulier van 14 maart 2022 van de man, met bijlage;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, ingekomen op 13 april 2022;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken met aanvullend verzoek, ingekomen op 10 mei 2022;
  • het F9-formulier van 12 september 2022 van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 13 september 2022 van de vrouw, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 15 september 2022 van de man, met bijlage.
Op 22 september is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;
  • de vrouw bijgestaan door haar advocaat en een tolk;
  • [naam03] namens [naam04] voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)
Op de zitting is door de man een brief voorgelezen. Deze brief is na de zitting aan de rechtbank overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum01] 2015 in [huwelijksplaats01] , [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika.
  • Binnen het huwelijk van partijen is geboren de minderjarige [naam05] (hierna: [minderjarige01] ), op [geboortedatum01] 2016 in [geboorteplaats01] , Verenigde Staten van Amerika.
  • [minderjarige01] verblijft bij de man.
  • De vrouw verblijft sinds november 2021 in de PI in [plaatsnaam01] .
  • De man heeft de Italiaanse en Franse nationaliteit, de vrouw heeft de Franse nationaliteit en [minderjarige01] heeft de Italiaanse, Franse en Amerikaanse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De man verzoekt:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige01] beëindigen en het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] aan de man toe te kennen,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert – onder referte tot het uitspreken van de echtscheiding – verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vrouw zelfstandig:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • een (naar de rechtbank begrijpt) zorg- c.q. omgangsregeling vast te leggen, waarbij [minderjarige01] de vrouw een keer in de twee weken twee uren ziet, althans een zodanige zorg- c.q. omgangsregeling vast te leggen als de rechtbank juist acht;
  • de man te verplichten de vrouw maandelijks te informeren over het welbevinden van [minderjarige01] en te verplichten om de maand foto’s van [minderjarige01] te sturen;
  • te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud € 8.000,- bruto per maand dient te betalen;
  • de man te verplichten de vrouw informatie te verstrekken, zodat zij een vordering kan instellen gelijk aan de helft van het verschil stelsel geaccumuleerd vermogen van elk van partijen, rekening houdend met hun oorspronkelijke en uiteindelijke vermogen,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Op de zitting heeft de vrouw haar verzoek tot partneralimentatie verminderd. Zij verzoekt
nu te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud € 100,- per
maand dient te betalen.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man aanvullend de vrouw gedurende een jaar na de datum van de te wijzen beschikking het contact en de omgang met, dan wel de zorg over, [minderjarige01] te ontzeggen.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 eerste lid aanhef en onder a van de Brussel II bis-verordening (nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003) rechtsmacht om te beslissen op de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.
De rechtbank past op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toe op de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten over de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken is geformuleerd, heeft de rechtbank de bevoegdheid de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 zesde lid Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat het gedurende de procedure redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken om een door beide partijen akkoord bevonden en getekend ouderschapsplan aan de rechtbank over te leggen. De rechtbank zal daarom voorbijgaan aan deze processuele eis uit artikel 815 tweede lid Rv. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat van partijen, vanwege het ernstige incident dat heeft plaatsgevonden in november 2021, niet kan worden verwacht dat zij op dit moment gezamenlijk afspraken maken over [minderjarige01] en tot een ouderschapsplan komen.
Omdat aan de overige wettelijke formaliteiten wel is voldaan, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Eenhoofdig gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige01] in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot eenhoofdig gezag.
De rechtbank past op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (HKBV 1996) Nederlands recht toe op het verzoek tot eenhoofdig gezag.
Gezamenlijk gezag?
Tussen partijen is niet in geschil dat zij bij de geboorte van [minderjarige01] gezamenlijk het gezag over [minderjarige01] hebben verkregen, op grond van het recht van de staat [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika. Op grond van artikel 16 derde lid van het HKBV 1996 blijft het op grond van het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind bestaande ouderlijke verantwoordelijkheid – in dit geval het recht van de staat [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika – bestaan na verplaatsing van die gewone verblijfplaats naar een andere Staat – in dit geval Nederland –, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige01] zijn belast.
Inhoudelijke beoordeling
De man stelt zich op het standpunt dat het in het belang van [minderjarige01] is dat hij voortaan alleen het gezag over hem uitoefent. Door toedoen van de vrouw heeft [minderjarige01] in november 2021 ernstig lichamelijk en psychisch letsel opgelopen en om de veiligheid van [minderjarige01] te waarborgen is het noodzakelijk dat de man voortaan alleen het gezag over hem uitoefent.
De vrouw voert verweer. Zij is van mening dat niet aan de wettelijke criteria is voldaan. Inmiddels neemt de vrouw haar vertrouwde medicatie weer (antipsychotica) en gaat het naar omstandigheden goed met haar. Daarnaast vreest de vrouw dat de man met [minderjarige01] naar Frankrijk of Italië verhuist, wanneer hij het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] uitoefent.
Op grond van artikel 1:251a BW kan de rechtbank na ontbinding van het huwelijk door de echtscheiding op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het wettelijk uitgangspunt is dat partijen na de echtscheiding gezamenlijk het gezag over hun kind blijven uitoefenen. Dit neemt niet weg dat zich situaties kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is dat slechts één van beide partijen het gezag over het kind uitoefent na de echtscheiding. Naar het oordeel van de rechtbank is van zo’n situatie in dit geval sprake en de rechtbank zal het verzoek van de man om hem voortaan met het eenhoofdig gezag te belasten daarom toewijzen.
De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen. In november 2021 heeft zich een ernstig incident voorgedaan, waarbij de vrouw [minderjarige01] – naar het zich laat aanzien in een psychose – heeft gemutileerd. [minderjarige01] heeft vervolgens voor een langere periode in het ziekenhuis gelegen en hij heeft meerdere (herstel)operaties ondergaan. De vrouw verblijft sinds dit incident in het Psychiatrisch Penitentiair Centrum (PPC) in de PI, in afwachting van de inhoudelijke behandeling van het strafproces. Dit incident heeft een zeer heftige impact gehad op de man, als ook op de vrouw en met name op [minderjarige01] . De verhouding tussen partijen is hierdoor ernstig verstoord geraakt en het vertrouwen van de man in de vrouw is ernstig beschadigd. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat dit op korte termijn zal herstellen en naar het oordeel van de rechtbank kan van de man op dit moment ook niet worden verwacht dat hij met de vrouw zal overleggen over te nemen gezagsbeslissingen over [minderjarige01] . Door te stellen dat de man al langere tijd in Nederland woont, hij hier een betaalde baan heeft, [minderjarige01] hier naar school gaat en het goed naar zijn zin heeft, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank tot slot voldoende gemotiveerd betwist dat hij met [minderjarige01] zal verhuizen naar Frankrijk of Italië. Gelet op al het voorgaande en de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen, die ook op de zitting duidelijk is gebleken, acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige01] dat de man voortaan met het eenhoofdig gezag over hem wordt belast.
Omdat de rechtbank het verzoek van de van de man om hem voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] te belasten zal toewijzen, wordt in het vervolg van de beschikking gesproken over de omgang(sregeling).
Omgang
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige01] in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht om te beslissen op de verzoeken over de omgang.
De rechtbank past op grond van artikel 15 van het HKBV 1996 Nederlands recht toe op de verzoeken over de omgang.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft [minderjarige01] sinds het incident niet meer gezien, maar dit wil zij wel graag. Daarom verzoekt de vrouw om een omgangsregeling vast te stellen. Anderzijds kan de vrouw begrijpen dat het vanwege de impact van het incident op dit moment mogelijk te vroeg is om een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige01] vast te stellen. De vrouw acht het dan aangewezen dat de Raad op dit punt een onderzoek zal verrichten. Verder stelt de vrouw voor, nadat hierover op zitting is gesproken, om een bijzondere curator over [minderjarige01] te benoemen.
De man voert verweer. Hij is van mening dat op korte termijn geen sprake kan zijn van een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige01] . De man acht het in het belang van [minderjarige01] dat hij nu rust krijgt, zodat hij – als ook de man zelf – kan werken aan zijn (fysieke en emotionele) herstel. Omdat er volgens de man sprake is van contra-indicaties voor het vaststellen van een omgangsregeling, verzoekt de man aanvullend om de vrouw het recht op omgang met [minderjarige01] voor een jaar te ontzeggen.
De Raad heeft op de zitting aangegeven dat er op dit moment geen mogelijkheid is om een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige01] vast te leggen. De situatie is nog te pril. De Raad acht het van belang dat de behandelend psycholoog van [minderjarige01] zal bekijken of en zo ja, wanneer en op welke manier er ruimte is bij [minderjarige01] om het contact met de vrouw te herstellen. Deze procedure zou in afwachting hiervan aangehouden kunnen worden. Een raadsonderzoek, zoals op de zitting door de vrouw is voorgesteld, heeft volgens de Raad op dit moment geen toegevoegde waarde, omdat er rondom [minderjarige01] al veel hulpverlening is betrokken.
Op grond van artikel 1:377a eerste lid BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechtbank ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang op verzoek van de ouders of van één van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Op grond van artikel 1:377a derde lid BW ontzegt de rechtbank het recht op omgang slechts, indien: a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b) de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige01] heeft de vrouw sinds november 2021 niet meer gezien. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het in beginsel van belang is dat een kind contact heeft met beide ouders, en dus ook met de vrouw, ziet de rechtbank – net als de Raad – op dit moment geen mogelijkheid om een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige01] vast te stellen. Het incident heeft, zoals hiervoor al is overwogen, een zeer heftige impact gehad op beide partijen en met name op [minderjarige01] . [minderjarige01] is hiervoor nog steeds onder behandeling van een psycholoog en het is onduidelijk of en in hoeverre zijn draagkracht en draaglast niet worden overschreden indien de rechtbank een omgangsregeling vaststelt. Het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige01] acht de rechtbank daarom niet in zijn belang. Daar komt nog bij dat er op dit moment ook veel onduidelijk is over het vervolg en verloop van het strafproces van de vrouw en hoe zij een eventuele omgangsregeling met [minderjarige01] veilig zou kunnen bewerkstelligen. De vrouw het recht op omgang met [minderjarige01] ontzeggen, zoals door de man is verzocht, acht de rechtbank echter ook niet in het belang van [minderjarige01] . De rechtbank gaat ervan uit dat, te zijner tijd en zodra dat in het belang van [minderjarige01] wordt geacht, met de behandelend psycholoog en de overige betrokken hulpverlening rondom [minderjarige01] – conform het advies van de Raad op de zitting – wordt bezien of, wanneer en op welke manier de omgang tussen de vrouw en [minderjarige01] kan worden opgestart. De rechtbank heeft er, gelet op de houding van de man op de zitting, geen twijfel over dat de man dit te zijner tijd zal faciliteren.
Op de zitting hebben partijen aan de rechtbank aangegeven dat zij wensen dat de procedure op dit punt wordt aangehouden, in afwachting van het verloop van de hulpverlening voor [minderjarige01] en een door de rechtbank te gelasten raadsonderzoek. De rechtbank ziet, mede gelet op het advies van de Raad op de zitting, geen aanleiding om een raadsonderzoek te gelasten. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige01] om op dit punt een eindbeslissing te nemen en zal dit dan ook doen. Omdat er op dit moment al veel hulpverlening voor [minderjarige01] betrokken is en hij onder behandeling is van een psycholoog, acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige01] om een bijzondere curator over hem te benoemen.
De rechtbank zal, gelet op al het voorgaande, de over en weer gedane verzoeken over de omgang afwijzen.
Informatieregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige01] in Nederland is, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de informatieregeling.
De rechtbank past op grond van artikel 15 van het HKBV 1996 Nederlands recht toe op het verzoek tot vaststelling van de informatieregeling.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw wil dat de man haar maandelijks schriftelijk informeert over [minderjarige01] en zij wil ook foto’s van [minderjarige01] ontvangen. Tot op heden informeert de man de vrouw niet tot nauwelijks, de vrouw wist bijvoorbeeld niet dat [minderjarige01] onder behandeling was van een psycholoog.
Namens de man is op de zitting aangegeven dat hij wil meewerken aan een informatieregeling, maar dat het van belang is dat wordt gekeken op welke manier de man de vrouw zal informeren over [minderjarige01] .
Op grond van artikel 1:377b BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. De rechtbank kan op verzoek van een ouder ter zake een regeling vaststellen.
Uit de stukken en uit wat op de zitting is besproken, is de rechtbank gebleken dat het op dit moment de bedoeling is dat de advocaat van de man informatie over [minderjarige01] verstrekt aan (de advocaat van) de vrouw, omdat de man op dit moment zelf niet in staat is om contact met de vrouw op te nemen. De advocaat van de vrouw heeft aangegeven dat zij tot op heden echter nauwelijks tot geen informatie van (de advocaat van) de man heeft ontvangen, waarop de advocaat van de man heeft erkend dat hij tot op heden inderdaad weinig informatie over [minderjarige01] heeft gestuurd aan de vrouw. De rechtbank acht het echter in het belang van [minderjarige01] dat de vrouw, al dan niet via de advocaten, over hem geïnformeerd wordt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen zoals verzocht.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de onderhoudsgerechtigde – de vrouw – haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Verordening nr. 4/2009 betreffende onderhoudsverplichtingenkomt rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
De rechtbank past op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toe op het verzoek tot vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt, nadat zij haar verzoek op de zitting heeft verminderd, om te bepalen dat de man € 100,- per maand aan partneralimentatie aan haar voldoet. De vrouw geeft aan dat zij in de PI nauwelijks inkomen heeft en dat zij behoeftig is voor € 100,- per maand.
De man stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden kan worden om voornoemd bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw te voldoen, omdat zij door haar grievende gedrag in de PI zit.
Niet in geschil is dat de vrouw op dit moment een (aanvullende) behoefte heeft van € 100,- per maand aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De rechtbank zal hierna beoordelen in hoeverre de man deze bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw aan haar dient te betalen.
Voorop dient te worden gesteld dat de rechtbank bij het vaststellen van de alimentatieplicht rekening kan houden met omstandigheden van niet-financiële aard; in uitzonderlijke gevallen kan grievend gedrag van één van de gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2058). In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval, of als een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht. Niet iedere vorm van wangedrag of grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te beëindigen dan wel te matigen.
Daarbij geldt verder dat de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting kan worden beschouwd. Het voortduren daarvan berust echter niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695).
Tegen deze achtergrond moet in dit geval worden beoordeeld of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt.
Hoewel de rechtbank het standpunt van de man begrijpt, gelet op het ingrijpende incident dat heeft plaatsgevonden tussen de vrouw en [minderjarige01] , stelt de rechtbank voorop dat grievend gedrag een bewuste handeling van een partij vereist. Het grievende gedrag van de vrouw waar de man naar verwijst, namelijk het mutileren van [minderjarige01] , is hoogstwaarschijnlijk gebeurd terwijl de vrouw in een psychotische toestand verkeerde. De man heeft in dit kader zelf aangegeven dat het Pieter Baan Centrum, in het kader van het strafproces van de vrouw, heeft geconcludeerd dat zij volledig ontoerekeningsvatbaar was. Het grievende gedrag van de vrouw is haar dus niet toe te rekenen en betreft dus geen bewuste handeling. Omdat er geen sprake is van bewust grievend gedrag van de vrouw jegens de man, is de rechtbank van oordeel dat van de man in redelijkheid gevergd kan worden dat hij een bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw betaalt. Uit de door de man overgelegde ‘payslips’ volgt dat de man voldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte partneralimentatie van € 100,- per maand te voldoen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.
Afwikkeling van het huwelijksvermogen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht heeft om te beslissen op de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, heeft zij op grond van artikel 5 eerste lid Verordening huwelijksvermogensstelsels (2016/1103) ook rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het recht van de staat van [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, zoals ook volgt uit het door de man ingebrachte rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI).
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw heeft verzocht om de man te verplichten om aan haar informatie te verstrekken, zodat zij – naar Frans recht – een vordering inzake de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen kan instellen. De vrouw beschikt zelf niet, althans onvoldoende over deze informatie, omdat de man tijdens het huwelijk de financiën van partijen regelde. Op de zitting heeft de vrouw zich vervolgens, net als de man, op het standpunt gesteld dat niet Frans recht, maar het recht van de staat van [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen. De vrouw is van mening dat het huwelijksvermogen van partijen in redelijkheid naar dat recht moet worden verdeeld. Op de zitting is vervolgens namens de man toegezegd dat hij de door de vrouw verzochte informatie zal verstrekken en dat hij in overleg wil treden over de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen. Partijen verzoeken om de procedure aan te houden in afwachting van de door de man over te leggen informatie en het onderlinge overleg over de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat er geen concreet verzoek tot afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen ter beoordeling aan de rechtbank voorligt, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om de man te verplichten om aan haar informatie te verstrekken afwijzen. Een verdere aanhouding van de procedure op dit punt zonder concreet verzoek, zoals door partijen op de zitting is verzocht, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een onnodige vertraging van deze procedure. De rechtbank gaat er vanuit dat partijen, met behulp van de advocaten, in onderling overleg het huwelijksvermogen naar het recht van de staat van [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika, kunnen afwikkelen. Indien dit partijen niet lukt, kan een en ander aan de orde worden gesteld in een afzonderlijke procedure.
De rechtbank merkt hier ten overvloede bij op dat de advocaat van de man zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat er bereidheid is om inzage te geven in het vermogen van de man en dat er ook bereidheid is om over de afwikkeling in overleg te treden. De rechtbank gaat er vanuit dat dit geen loze belofte is.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum01] 2015 in [huwelijksplaats01] , [Staat01] , Verenigde Staten van Amerika;
*
bepaalt dat voortaan alleen aan de man, [naam01] , geboren op [geboortedatum02] 1985 in [geboorteplaats02] , Italië, het gezag zal toekomen over de minderjarige [naam05] , geboren op [geboortedatum01] 2016 in [geboorteplaats01] , Verenigde Staten van Amerika;
*
bepaalt dat de man de vrouw maandelijks dient te informeren over het welbevinden van voornoemde minderjarige en om de maand foto’s van voornoemde minderjarige dient te sturen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum dat de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 100,- per maand zal betalen;
*
verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Sluymer, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 20 oktober 2022.