ECLI:NL:RBDHA:2022:11195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 22/1978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en belanghebbendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen SuperGarant Assuradeuren B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep van eiseres, SuperGarant Assuradeuren B.V., tegen een besluit van het UWV. Het UWV had eerder een aanvraag van een (ex-)werkneemster om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen. Eiseres, die als garantsteller optreedt, stelt belang te hebben bij het bestreden besluit van het UWV. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres geen zelfstandig eigen belang heeft bij het besluit, maar slechts een afgeleid belang dat voortvloeit uit de contractuele relatie met de (ex-)werkgever van de (ex-)werkneemster. Dit betekent dat eiseres niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van eiseres dan ook niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1978

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

SuperGarant Assuradeuren B.V., uit Leidschendam, eiseres

(gemachtigde: mr. D.C. Depeli),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. J.F.C.A.M. Weterings).

Procesverloop

Met het besluit van 28 juni 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van [A] ((ex-)werkneemster) om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 7 februari 2020 heeft het UWV het bezwaar van Vleesverzorginsgbedrijf Ad Kommers en zonen B.V. (de (ex-)werkgever van (ex-)werkneemster) ongegrond verklaard.
De (ex-)werkgever heeft tegen het besluit van 7 februari 2020 beroep ingesteld. Dit beroep is gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 7 februari 2020 vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van 11 maart 2021.
Met het besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV een nieuwe beslissing op het bezwaar afgegeven waarin is beslist dat (ex-)werkneemster vanaf 16 augustus 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Ontvankelijkheid beroep

1. De rechtbank moet eerst ambtshalve beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar beroep tegen het bestreden besluit. In dat verband is van belang of eiseres belanghebbende is bij dat besluit. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is, en zal dat uitleggen.
2. Uit artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Wet bestuursrecht (de Awb) volgt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. De wetgever heeft deze eis mede gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen aanwenden. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient er sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.
3. Het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent niet dat die derde reeds daarom een belang heeft dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Het gaat erom of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit.
4. Bij brief van 14 april 2022 (het verhaalbesluit) heeft het UWV de (ex-)werkgever medegedeeld dat op haar, als eigenrisicodrager voor de WGA, de voor haar risico komende WGA-uitkeringen van haar (ex-)werknemers zullen worden verhaald.
5. Uit artikel 84 van de Wet WIA volgt dat indien het eigenrisicodragen eindigt, de (ex-)werkgever het risico, bedoeld in artikel 82, eerste lid, blijft dragen voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen. Indien de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het UWV de WGA-uitkering en verhaalt deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in minder kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering, voor zover deze is betaald over de periode, bedoeld in artikel 82, op de bank of verzekeraar, bedoeld in artikel 40, tweede lid van de Wet financiering sociale verzekeringen.
6. De (ex-)werkgever was tot 1 januari 2019 eigenrisicodrager voor de WGA. De (ex-)werkneemster heeft zich per 18 augustus 2017 ziekgemeld, waardoor de (ex-)werkgever op grond van artikel 82 van de Wet WIA het eigenrisico voor de ziekmelding van de (ex-)werkneemster draagt. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de (ex-)werkgever in staat van faillissement is verklaard, of ten aanzien van hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel dat hij op is gehouden werkgever te zijn.
7. De rechtbank is het dan ook eens met het standpunt van het UWV in het verweerschrift van 2 mei 2022. Het bestreden besluit was gericht aan de (ex-)werkgever en niet (ook) aan eiseres. Het belang dat eiseres als garantsteller en/of verzekeraar bij het bestreden besluit heeft, vloeit slechts voort uit de door haar met de (ex-)werkgever gesloten overeenkomst. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] betreft het daarmee uitsluitend een afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Daarom kan eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

De conclusie van de rechtbank

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres een afgeleid belang, en geen zelfstandig eigen belang bij het bestreden besluit. Daardoor is zij in deze procedure geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Haar beroep is dan ook niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 27 oktober 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Raad van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:655 en van 15 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2776.