ECLI:NL:RBDHA:2022:11205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/6816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en zorgvuldigheidsbeginsel in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan eiseres, een Ghanese nationaliteit houdende vrouw, was opgelegd. Het bestreden besluit, dat op 27 oktober 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen, verleende eiseres een vertrektermijn van 28 dagen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze schriftelijk in te dienen en dat zij niet is gewezen op de mogelijkheid om rechtsbijstand te vragen.

De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 behandeld, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eiseres in afwezigheid van haar advocaat is gehoord, niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres was voorafgaand aan het gehoor geïnformeerd over haar recht op rechtsbijstand en had aangegeven dat haar advocaat niet aanwezig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat eiseres voldoende gelegenheid had gekregen om haar persoonlijke omstandigheden mondeling naar voren te brengen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door eiseres niet in de gelegenheid te stellen haar zienswijze schriftelijk in te dienen, gezien de spoedeisendheid van de situatie. De rechtbank stelde vast dat er geen relevante persoonlijke omstandigheden waren die eiseres niet had kunnen inbrengen tijdens het gehoor. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.K. Jhinnoe).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Ghanese nationaliteit. Verweerder heeft aan haar een terugkeerbesluit opgelegd op 15 augustus 2017. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres opnieuw een vertrektermijn van 28 dagen gegund. [1]
Wat vindt eiseres is beroep?
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert -kort samengevat- het volgende aan. Zij is ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld zich te wenden tot een advocaat. Ook is zij niet gewezen op de mogelijkheid om haar zienswijze schriftelijk kenbaar te maken. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen. Verder heeft verweerder er in het besluit onvoldoende rekening mee gehouden dat eiseres hier werkt, een sociaal leven heeft opgebouwd en in haar land van herkomst niet de medicatie kan krijgen die zij nodig heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid
3. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de omstandigheid dat eiseres is gehoord in afwezigheid van haar advocaat er niet toe dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Uit het proces-verbaal blijkt dat eiseres voorafgaand aan haar gehoor erop is gewezen dat zij recht heeft op rechtsbijstand. [2] Eiseres heeft vervolgens laten weten dat zij contact heeft gehad met haar advocaat, maar dat deze niet aanwezig zal zijn bij het gehoor. [3] Eiseres is hiermee voldoende in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van haar recht op rechtsbijstand. Dat verweerder eiseres voorafgaand aan het gehoor er niet op heeft gewezen dat er een terugkeerbesluit zou worden opgelegd, maakt het voorgaande niet anders. Een gehoor bij een terugkeerbesluit hoeft op zichzelf niet noodzakelijkerwijs in aanwezigheid van een rechtsbijstandverlener plaats te vinden. [4] Niet is gebleken dat eiseres door de afwezigheid van een advocaat bij het gehoor in haar belangen is geschaad.
3.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door eiseres niet in de gelegenheid te stellen haar zienswijze schriftelijk in te dienen. Verweerder heeft in het verweerschrift en op zitting toegelicht dat eiseres was opgehouden na overname uit het strafrecht en dat binnen zes uur beslist moest worden of een terugkeerbesluit opgelegd diende te worden. Dit maakte dat er sprake was van spoed in de zin van artikel 4:11, aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop kon eiseres alleen mondeling gehoord worden. Daarbij verwijst de rechtbank ook naar de genoemde uitspraak [5] van de Afdeling, waarin wordt overwogen dat het feit dat de vreemdeling zijn zienswijze niet schriftelijk kenbaar heeft kunnen maken, op zichzelf niet tot het oordeel leidt dat hij, in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, en artikel 4:9 van de Awb, niet in de gelegenheid is gesteld zijn individuele omstandigheden aan te voeren, indien hij daartoe mondeling voldoende in staat is gesteld. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid gesteld om relevante persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Er is niet gebleken van relevante persoonlijke omstandigheden die zij tijdens het gehoor niet heeft kunnen inbrengen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
4. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen, slaagt ook niet. Verweerder moet onderzoeken of eiseres op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit rechtmatig in Nederland verblijft en, zo nee, of er ingevolge de toepasselijke wettelijke bepalingen op eiseres de verplichting rust te vertrekken. [6] Bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit hoeft verweerder dus niet te toetsen of terugkeer van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM [7] of dat haar uitstel van vertrek [8] moet worden gegund. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat indien eiseres meent in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM in verband met haar gestelde privéleven of voor uitstel van vertrek, zij dat dient te laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag. [9]
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Proces-verbaal van gehoor op 27 oktober 2021, pagina 1.
3.Proces-verbaal van gehoor op 27 oktober 2021, pagina 2.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:224.
6.Dit volgt uit artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Op grond van artikel 64 van de Vw.