ECLI:NL:RBDHA:2022:11206
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buiten behandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning voor medische behandeling wegens ontbrekende stukken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling had ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Eiser had op 28 mei 2021 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 2 september 2021 door verweerder buiten behandeling gesteld omdat niet alle benodigde stukken waren ingediend. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze beslissing ongegrond in een besluit van 2 november 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 28 september 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat hij wel relevante medische gegevens had overgelegd, maar dat de bijlage met bewijs van zijn medische situatie ontbrak. Hij stelde dat dit niet had moeten leiden tot de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag, gezien de hoeveelheid ingediende stukken en zijn afhankelijkheid van de medewerking van zijn arts.
De rechtbank overwoog dat verweerder op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de discretionaire bevoegdheid heeft om een aanvraag buiten behandeling te stellen indien de aanvrager niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet alle gevraagde stukken binnen de gestelde termijn had overgelegd, waardoor verweerder terecht het Bureau Medische Advisering (BMA) niet om advies had gevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van een compleet dossier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.