ECLI:NL:RBDHA:2022:11221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.19210 en NL22.19211
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige homoseksuele geaardheid en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de homoseksuele geaardheid van de eiser ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen deze afwijzing behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn seksuele geaardheid en zijn relaties met vrouwen, wat heeft geleid tot twijfels over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.19210 (beroep) en NL22.19211 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen).

ProcesverloopBij besluit van 20 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.19211, op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer R. Daudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daardoor problemen in Nigeria heeft ondervonden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1. identiteit, nationaliteit en herkomst; 2. lidmaatschap [beweging] ;
3. homoseksuele geaardheid; en, 4. problemen vanwege homoseksuele geaardheid.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser (vooralsnog) geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser lid is geweest van [beweging] . Verweerder heeft eisers homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft onder meer kennelijk tegenstrijdig, inconsequent en niet naar waarheid verklaard over de aard en invulling van zijn eerdere relaties met vrouwen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser verzoekt om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen nu hierop in het bestreden besluit geen goede respons is gegeven. Nu verweerder de stukken uit het IND-dossier van eisers kind en de moeder van het kind niet heeft overgelegd, dient het bestreden besluit reeds op grond van artikel 39 van het Vw en artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vernietigd te worden.
Daarnaast had verweerder de aanvraag niet als kennelijk ongegrond mogen afdoen, nu de gestelde tegenstrijdige verklaringen gaan over personen en situaties buiten het land van herkomst. Verder heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat gestelde seksuele geaardheid ongeloofwaardig is. Ook heeft verweerder de daaruit voortvloeiende problemen ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen
4. Eisers verzoek om wat in zijn zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, wordt niet gehonoreerd. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover hij in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [2]
Overleggen van stukken
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder stukken uit het dossier van eisers kind en de moeder van het kind aan het dossier van eiser had moeten toevoegen. Los van het feit dat eiser niet heeft toegelicht om welke stukken het hierbij precies zou gaan, is de rechtbank niet gebleken dat verweerder stukken uit het IND-dossier van eisers kind en de moeder van het kind bij de beoordeling van eisers asielrelaas heeft betrokken.
De gestelde seksuele geaardheid
6. Verweerder heeft de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid van eiser beoordeeld aan de hand van Werkinstructie 2019/17 over het horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd (thema’s: (1) privéleven en omgeving; (2) huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI groepen; (3) contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en (4) discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst.
Het zwaartepunt in LHBTI-zaken moet liggen bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaringen, zonder daarbij uit te gaan van stereotype uitgangspunten. [3] Hetzelfde geldt voor de verklaringen van de vreemdeling over de wijze waarop hij zijn seksuele geaardheid heeft geaccepteerd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. In wat eiser in beroep aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel nu eiser de argumenten van verweerder niet dan wel onvoldoende heeft weerlegd. De rechtbank zal hierna ingaan op verschillende gehanteerde thema’s.
(1) privéleven en omgeving
6.2.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de ontdekking van zijn homoseksuele gevoelens heeft ervaren en hoe hij zijn geaardheid beleefde in relatie tot zijn omgeving en geloof. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder bij zijn beoordeling is uitgegaan van een stereotypen. Verweerder heeft zijn motivering gebaseerd op de vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen van eiser zelf. Zo heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de wetenschap dat homoseksualiteit een taboe is in Nigeria. De verklaring van eiser dat hij pas nadat hij werd betrapt door zijn vader erachter kwam dat homoseksualiteit slecht was, strookt namelijk niet met zijn andere verklaringen waaruit blijkt dat [A] hem hier al voor de betrapping op heeft gewezen. [4] Verder mocht verweerder van eiser verwachten dat hij concreter kan verklaren welke gevolgen zijn islamitische geloof heeft voor de persoonlijke beleving van zijn geaardheid. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp homoseksualiteit in de islam mag van eiser worden verwacht dat hij hier meer over kan verklaren dan dat hij hier ‘nooit iets over heeft gelezen of over heeft nagedacht [5] ’. De verklaring van eiser in beroep dat hij geen probleem heeft gehad met zijn geaardheid in relatie tot zijn geloof, maakt dit niet anders. Verder heeft verweerder de verklaringen van eiser ten aanzien van het kleden als vrouw als ongerijmd mogen bestempelen, gelet op het taboe dat er heerst in Nigeria en het feit dat eiser hiermee bekend was. Eiser heeft hierover vaag en ongerijmd verklaard. Zo rijmt de verklaring dat het kleden als vrouw slechts voor de grap was niet met de verklaring dat hij het enkel deed als zijn vader niet in de omgeving was. Met de verklaring in beroep dat hij er na de betrapping mee stopte heeft eiser de ongerijmdheden niet weggenomen.
2) huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI-groepen
6.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eisers verklaringen over zijn gestelde relaties met [A] en [B] niet ten onrechte als te algemeen en summier heeft bestempeld. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser stelt zes jaar een relatie met [A] te hebben gehad en met [B] te hebben samengewoond. Gelet hierop heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij meer kan verklaren over de persoon, de invulling en de persoonlijke betekenis van deze gestelde relaties. Daarnaast heeft verweerder de verklaring van eiser dat hij [A] na de betrapping door zijn vader nooit meer heeft gezien, gelet op de gestelde zesjarige relatie, ongerijmd mogen achten.
6.4.
Eiser heeft verder verklaard meerdere relaties met vrouwen te hebben gehad. Nog daargelaten dat eiser evidente onwaarheden heeft verteld over deze relaties – zo kan de gestelde dochter van [C] bijvoorbeeld nooit zijn verwekt op het moment dat eiser heeft gesteld – heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat deze intieme relaties met vrouwen tot aan een huwelijk en de gestelde kinderen afbreuk doen aan de gestelde homoseksuele geaardheid. Dat hij zijn relatie met [D] slechts als dekmantel gebruikte, heeft verweerder ongerijmd mogen achten, nu niet valt in te zien wat eiser motiveerde om een intieme relatie aan te gaan en zelfs een kind te krijgen, enkel als dekmantel voor zijn geaardheid. Daarnaast heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij met meerdere vrouwen seksuele contacten heeft gehad en herhaaldelijk seksuele gevoelens heeft omschreven voor deze vrouwen [6] . Met [E] heeft hij een ruime periode samen verbleven en is hij naar Frankrijk verhuisd. Ook heeft hij haar financieel ondersteund en was hij aanwezig bij de geboorte van dochter [C] , waarna ze beiden naar Nederland zijn verhuisd. Dat eiser bij haar is gebleven uit plichtsbesef, heeft verweerder in redelijkheid onaannemelijk kunnen achten.
6.5.
Met betrekking tot het contact met LHBTI-groepen heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat, hoewel kennis van LHBTI-groepen in het land van herkomst geen vereiste is, de verklaring van eiser dat deze organisaties helemaal niet bestaan in Nigeria niet getuigt van oprechte pogingen om zich hierover te informeren. Temeer nu deze organisaties wel degelijk bestaan in Nigeria.
3) contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie.
6.6.
Ten aanzien van contacten met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie voor LHBTI’s heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet heeft kunnen duiden waarom LHBTI-contacten belangrijk voor hem zijn.
7. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte als ongeloofwaardig heeft beoordeeld. Gelet hierop heeft verweerder de gestelde vrees voor vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM [7] bij terugkeer naar Nigeria niet aannemelijk hoeven achten.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
Kennelijk ongegrond
9. De stelling van eiser dat voor de beoordeling van de vraag of de aanvraag als kennelijk ongegrond mocht worden afgedaan alleen betekenis mag worden toegekend aan de verklaringen die zien op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in het land van herkomst, volgt de rechtbank niet. Uit de tekst noch de wetsgeschiedenis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw blijkt van het enkele vereiste dat de verklaringen van een vreemdeling tegenstijdig moeten zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst. Dit is slechts één van de redenen op grond waarvan toepassing kan worden gegeven aan deze bepaling. Naar het oordeel van rechtbank is het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/7.5 van de Vreemdelingencirculaire dan ook juist en heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond mogen afdoen omdat eiser op meerdere onderdelen van zijn asielrelaas kennelijk tegenstrijdig, inconsequent en niet naar waarheid heeft verklaard (zie bijvoorbeeld ook de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 11 mei 2016 [8] en van 7 april 2016 [9] ).
10. Met betrekking tot artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat eiser zijn gestelde gezinsleven met [C] niet heeft onderbouwd en dat eiser kennelijke onwaarheden heeft verklaard over zijn gezinsleven. Verweerder heeft het gestelde gezinsleven dan ook niet aannemelijk hoeven achten.
Wat is de conclusie?
11. De aanvraag is op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond.
12. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169.
3.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615, en van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.
4.Nader gehoor, pagina 24 en 32.
5.Nader gehoor, pagina 33.
6.Nader gehoor, pagina 11 en pagina 30.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1375.
9.Uitspraak van de Afdeling van 7 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1025.