ECLI:NL:RBDHA:2022:11240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.13655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser na herhaalde aanvragen en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiser die herhaaldelijk asiel heeft aangevraagd. De eiser, die op 9 februari 2017 zijn eerste asielaanvraag indiende, heeft sindsdien meerdere aanvragen ingediend, die telkens zijn afgewezen. De meest recente aanvraag, ingediend op 3 december 2020, was gebaseerd op een verklaring van een Iraanse advocaat, de heer [naam2], die stelde dat er een strafzaak tegen de eiser aanhangig is in Iran wegens overspel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser geen overtuigend bewijs heeft geleverd dat zijn asielrelaas geloofwaardig is.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de heer [naam2] niet voldoende was om aan te tonen dat er daadwerkelijk een strafzaak tegen de eiser loopt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in de herkomst van de informatie die de heer [naam2] heeft verstrekt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en geoordeeld dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om overtuigend bewijs te leveren bij herhaalde aanvragen en de rol van de staatssecretaris in de beoordeling van deze aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13655

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 15 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.13656, op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Erfaqi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 9 februari 2017 heeft eiser een eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 31 oktober 2017 afgewezen. Het daartegen gerichte (hoger) beroep van eiser is ongegrond verklaard waarmee dit besluit in rechte is vast komen te staan. [2] Op 15 april 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder buiten behandeling gesteld bij besluit van 1 mei 2019. Eiser heeft daar geen beroep tegen ingesteld, waardoor dat besluit ook in rechte vaststaat. Eiser heeft op 14 mei 2019 voor de derde maal een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 2 augustus 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Het (hoger) beroep tegen dat besluit van eiser is ongegrond verklaard waarmee ook dat besluit in rechte vaststaat. [3] Op 21 oktober 2019 heeft eiser voor de vierde maal een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 17 maart 2020 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het (hoger) beroep is ongegrond verklaard, waardoor dat besluit ook in rechte vaststaat. [4] Op 11 september 2020 heeft eiser voor de vijfde maal een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Het beroep tegen dat besluit is ongegrond verklaard, waardoor dat in rechte vaststaat. [5]
2. Op 3 december 2020 heeft eiser de huidige (zesde) asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij een verklaring van een in Nederland verblijvende Iraanse advocaat, de heer [naam2] , ten grondslag gelegd, alsmede een aanvulling daarop. Hiermee stelt eiser alsnog aan te tonen dat er tegen hem een strafzaak aanhangig is in Iran, omdat hij daar overspel zou hebben gepleegd.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser volgens verweerder geen stukken heeft overgelegd waaruit zou blijken dat het asielrelaas alsnog geloofwaardig moet worden geacht. De verklaring van de heer [naam2] is volgens eiser gebaseerd op de stukken die hij aan verweerder heeft overgelegd. Deze stukken zijn eerder door Bureau Documenten beoordeeld als met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven, dan wel betrof het een kopie of kon de authenticiteit niet worden vastgesteld. Verder overweegt verweerder dat met de verklaring van de heer [naam2] geen nieuwe feiten of verklaringen worden gegeven over het vermeende overspel van eiser van eiser. Verweerder heeft verder overwogen dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de heer [naam2] aan zijn informatie komt in de twee brieven die bij de zienswijze zijn overgelegd.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onzorgvuldigheid door ontbrekende stukken
5. Eiser voert in beroep aan dat het onzorgvuldig is van verweerder om de vertaling van de oproep van de Iraanse rechtbank, die uit een eerdere procedure afkomstig is, pas na het bestreden besluit aan eiser toe te zenden.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld. De vertaling van deze oproep is afkomstig van een gemachtigde van eiser in een eerdere procedure, die tevens een kantoorgenoot was van eisers huidige gemachtigde en die deze zaak heeft overgenomen van die vorige gemachtigde. Eiser zou deze vertaling dan ook in zijn bezit moeten hebben. Dat vanwege persoonlijke omstandigheden van de vorige gemachtigde het niet mogelijk is geweest om het volledige dossier over te dragen, kan verweerder niet worden aangerekend. Daarbij heeft verweerder de vertaling als bijlage bij het bestreden besluit alsnog aan eiser toegezonden en is eiser in beroep voldoende in de gelegenheid geweest om zich hierover uit te laten. De beroepsgrond faalt.
Toepassing van het arrest LH [6]
7. Eiser voert in beroep verder aan dat verweerder, gelet op het arrest LH, niet meer kan tegenwerpen dat de oproep om te verschijnen voor de Iraanse rechtbank met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Eiser meent dat verweerder op grond van het arrest LH nader onderzoek moet verrichten naar deze oproep. Ook meent eiser dat naar aanleiding van dit arrest verweerder nader onderzoek moet verrichten naar het tenuitvoerleggingsexploot, ondanks dat dit een kopie betreft.
8. Uit het arrest LH volgt dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn [7] moet maken, bestaat uit twee stappen.
Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen.
Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest LH volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt de staatssecretaris toe aan fase 2.
Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
Als aan die vereisten is voldaan, moet de staatssecretaris vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
9. Uit het arrest LH volgt verder dat als verweerder zich op het standpunt stelt dat de opvolgende asielaanvraag voldoet aan de hiervoor weergegeven ontvankelijkheidsvereisten en hij overgaat tot een inhoudelijke beoordeling, hij de vreemdeling wél altijd moet horen, met uitzondering van de gevallen genoemd in het tweede lid van artikel 14 van de Procedurerichtlijn.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen nader onderzoek hoeven te verrichten naar de oproep van de Iraanse rechtbank en het tenuitvoerleggingsexploot. Zoals in rechtsoverwegingen 8 en 9 is opgenomen, is verweerder bij de ontvankelijkheidstoets (stap 1, fase 1 en fase 2) verplicht in gevallen waarbij hij de documenten waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld of geen objectieve verifieerbare bron hebben, te beoordelen of die documenten nieuwe elementen of bevindingen zijn en als dat zo is, of die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [8] Niet in geschil is dat eiser heeft voldaan aan de vereisten van de ontvankelijkheidstoets (stap 1, fase 1 en fase 2), waardoor verweerder is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van eisers herhaalde asielaanvraag (stap 2). Verweerder heeft daarbij ook eiser nader gehoord over zijn opvolgende asielaanvraag en de verklaring die hij aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de vereisten die worden gesteld in het arrest LH. De stelling van eiser dat uit het arrest LH ook zou volgen dat verweerder gehouden zou zijn om de in de eerdere procedures ingebrachte documenten opnieuw te beoordelen, kan de rechtbank niet afleiden uit dat arrest.
Beoordeling verklaringen van [naam2] en het Sana-systeem
11. De heer [naam2] is een voormalige advocaat in Iran en heeft gespecialiseerde kennis van het Iraanse recht. Eiser voert aan dat hij met het overleggen van de verklaringen van de heer [naam2] heeft aangetoond dat er weldegelijk een strafzaak loopt tegen hem in Iran. Verder is het voor eiser onmogelijk om in het Sana-systeem, [9] in te loggen, omdat hij in Nederland verblijft. In aanvulling op het voorgaande voert eiser voor het eerst op zitting aan dat de heer [naam2] in het Sana-systeem kan inloggen. Om die reden had verweerder de heer [naam2] moeten horen om zijn verklaringen te kunnen onderbouwen nu deze verklaringen op zichzelf onvoldoende zijn geacht door verweerder. Tot slot doet eiser een verzoek aan de rechtbank om de heer [naam2] naar aanleiding van zijn verklaringen op te roepen om op zitting te horen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in hoe de heer [naam2] aan zijn informatie is gekomen en op welke stukken de heer [naam2] zijn conclusie dat er sprake is van een strafzaak tegen eiser baseert. Ook heeft de heer [naam2] in zijn verklaringen niet inzichtelijk gemaakt hoe hij te weten is gekomen dat er nog een strafzaak aanhangig is in Iran. De vermelding in zijn e-mail van 15 september 2022 dat deze informatie afkomstig is van zijn collega’s in Iran is daarvoor onvoldoende en daarmee is ook niet onderbouwd hoe deze collega’s aan deze informatie zijn gekomen. Verder merkt verweerder terecht op dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de toegang tot het Sana-systeem. Zo heeft eiser eerder verklaard dat de heer [naam2] geen toegang heeft tot zijn strafdossier in het Sana-systeem, omdat hij geen machtiging heeft gehad van eiser. [10] Uit de e-mail van 15 september 2022 van de heer [naam2] blijkt echter dat zijn informatie mede afkomstig is door het raadplegen van zijn account in het Sana-systeem. Verder heeft eiser verklaard dat slechts zijn advocaat het recht heeft tot inzage in zijn strafdossier. [11] Uit de brief van 6 juli 2022 van de heer [naam2] blijkt echter dat zijn collega’s, die geen formele gemachtigden zijn van eiser in Iran, inzage hebben gehad in zijn strafdossier en om die reden kunnen verklaren dat tegen eiser nog een zaak aanhangig is. Gelet op deze geconstateerde tegenstrijdigheden, waarvoor door eiser geen verklaring is gegeven, was er voor verweerder geen aanleiding om de heer [naam2] te horen. Op grond van het arrest LH volgt hier ook geen verplichting uit ten aanzien van verweerder. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het horen van de heer [naam2] als getuige redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat eisers verzoek wordt afgewezen. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat er in Iran een strafzaak aanhangig is, omdat hij overspel heeft gepleegd.
14. De aanvraag is dan ook terecht kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid jo artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rb Den Haag 18 februari 2019, NL17.12139 (niet gepubliceerd) en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) 13 maart 2019, 201901648/V1 (niet gepubliceerd).
3.Rb Den Haag, zp Middelburg 20 augustus 2019, NL19.18201(niet gepubliceerd) en de Afdeling 23 september 2019, 201906475/1/V1 (niet gepubliceerd).
4.Rb Den Haag 17 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7730 en de Afdeling 12 augustus 2020, 202004126/1/V2 (niet gepubliceerd).
5.Rb Den Haag 12 november 2020, NL20.18375 (niet gepubliceerd).
6.HvJEU 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
7.Richtlijn 2013/32/EU.
8.De Afdeling 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, r.o. 5.4.2 e.v.
9.Een elektronische juridische database die de Iraanse rechterlijke macht gebruikt.
10.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 12 juli 2022, p. 5 van 9.
11.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 12 juli 2022, p. 5 t/m 7 van 9.