ECLI:NL:RBDHA:2022:11242
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 28 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd, waarop de rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, met instemming van beide partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast heeft de rechtbank de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan voor soortgelijke nationale procedures.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de Tijdelijke wet in dit geval niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Aangezien de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom is uitgesloten, heeft eiser met het beroep niet kunnen bereiken wat hij wilde, waardoor het procesbelang ontbreekt. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.