In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die sinds 2015 in Turkije woont, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis' bij haar vader, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft. De aanvraag is door verweerder afgewezen, met de motivering dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseres van toepassing zou zijn, omdat zij na haar meerderjarigheid een relatie is aangegaan en een kind heeft gekregen, wat volgens verweerder zou duiden op een verbroken gezinsband.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder eiseres zich bevindt, waaronder de lange duur van de procedure en de noodgedwongen situatie waarin zij zich heeft moeten handhaven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres vrijwillig een relatie is aangegaan en een kind heeft gekregen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee weken een mvv te verlenen aan eiseres.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld, en heeft deze kosten vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.