ECLI:NL:RBDHA:2022:11297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
NL21.8135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van het jongvolwassenenbeleid in het vreemdelingenrecht met betrekking tot een Syrische eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, die sinds 2015 in Turkije woont, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis' bij haar vader, die in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft. De aanvraag is door verweerder afgewezen, met de motivering dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseres van toepassing zou zijn, omdat zij na haar meerderjarigheid een relatie is aangegaan en een kind heeft gekregen, wat volgens verweerder zou duiden op een verbroken gezinsband.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder eiseres zich bevindt, waaronder de lange duur van de procedure en de noodgedwongen situatie waarin zij zich heeft moeten handhaven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres vrijwillig een relatie is aangegaan en een kind heeft gekregen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twee weken een mvv te verlenen aan eiseres.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld, en heeft deze kosten vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8135
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van referent van 12 mei 2016 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” voor eiseres afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2018 (AWB 18/3225) heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit I vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij uitspraak van 16 april 2019 (201809452/1/V1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het daartegen door verweerder ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank.
Bij besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 september 2020 (AWB 20/1238) heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, het daartegen door referent ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit II vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 29 april 2021 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit III beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door referent en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Sinds 2015 is eiseres woonachtig in Turkije. Eiseres beoogt verblijf in Nederland bij referent, haar vader. Hij is sinds 2016 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft ten behoeve van eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder acht de identiteit van eiseres aannemelijk en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent is aangetoond. Verweerder is echter van mening dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseres van toepassing is, omdat zich na het bereiken van de meerderjarige leeftijd feiten hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken. Eiseres is namelijk zelfstandig en vrijwillig een relatie aangegaan met [A] en heeft met hem een kind gekregen. Hoewel eiseres deze relatie als minderjarige is aangegaan, heeft zij deze relatie in haar meerderjarigheid voortgezet. Het feit dat deze relatie is verbroken, neemt niet weg dat eiseres een zelfstandig gezin heeft gevormd of heeft willen vormen. Verweerder heeft daarbij ook rekening gehouden met de duur van de procedure en dat sinds de aanvraag inmiddels vijf jaren zijn verstreken. Maar ook indien de procedure van kortere duur zou zijn geweest, kan niet worden uitgesloten dat eiseres geen relatie zou hebben gehad of geen kind zou hebben gekregen. Daarnaast komen de verklaringen van eiseres en referent niet overeen over de gestelde samenwoning en noodzakelijke verzorging van eiseres (en haar kind) door haar oma. Verder vormt volgens verweerder het feit dat eiseres geen eigen inkomen verwerft maar referent haar geld opstuurt, geen reden om de gezinsband niet verbroken te achten. Gelet op het voorgaande ziet verweerder geen aanknopingspunten dat eiseres zich niet moeiteloos en zelfstandig heeft kunnen handhaven. Ter zitting heeft verweerder laten weten dat het kind van eiseres, [A] , ook wordt meegenomen in deze procedure, aangezien daarvoor geen aparte aanvraag is ingediend.
Het jongvolwassenenbeleid
3. Eiseres voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de lange duur van de procedure en dat zij door het tijdsverloop noodgedwongen in deze situatie is terechtgekomen. De stelling dat niet kan worden uitgesloten dat eiseres geen relatie of geen kind zou hebben gehad indien de procedure minder lang zou hebben geduurd, is feitelijk onjuist. Eiseres zou dan namelijk op 17-jarige leeftijd Nederland zijn ingereisd om herenigd te zijn met haar familie. Daarnaast is verweerder ten onrechte tot de conclusie gekomen dat eiseres de relatie vrijwillig is aangegaan en een kind heeft gekregen. Eiseres heeft verklaard dat dit als gevolg van de onwetendheid van het jong zijn is gebeurd en zij zich niet vrijwillig in deze penibele situatie heeft willen brengen. Hieruit volgt niet dat eiseres zich moeiteloos en zelfstandig heeft kunnen handhaven.
4. Het beleid ten aanzien van jongvolwassenen is neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hieruit volgt dat verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kind aanneemt zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het
meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. Om te beoordelen of de jongvolwassene feitelijk behoort tot het gezin is het moment van binnenkomst van eiseres of referent in Nederland leidend, maar na binnenkomst kunnen zich evenwel contra-indicaties hebben voorgedaan, waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Voor feiten die zich na meerderjarigheid hebben voorgedaan, kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort, indien er sprake is van is van één of meer van de volgende contra-indicaties:
- het kind woont zelfstandig;
- het kind voorziet in eigen onderhoud;
- het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
- het kind is belast met de zorg voor een (buitenechtelijk) kind.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet op eiseres van toepassing is. Verweerder betrekt in zijn beoordeling of hij aanneemt dat een jongvolwassene niet langer feitelijk tot het gezin behoort in hoeverre het kind een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten en of hij zich moeiteloos en zelfstandig heeft kunnen handhaven. In gevallen waarin een meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig woont, zal deze contra-indicatie op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het kind niet langer tot het gezin behoort.1 Het is in dat geval geen vrijwillige keuze geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het een vrijwillige keuze is geweest van eiseres om als minderjarige een relatie aan te gaan, deze voort te zetten toen zij meerderjarig werd en uit deze relatie een kind heeft gekregen. Verweerder heeft de omstandigheid dat eiseres ten tijde van het vertrek van haar familie minderjarig was en zich vervolgens als alleenstaande minderjarige heeft moeten handhaven, niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij na het vertrek van haar familie een tijd op straat heeft geleefd. Hieruit volgt niet dat eiseres zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Gelet op de verklaringen van eiseres over haar relatie met [A] , kan de rechtbank zich voorstellen dat dit een ‘noodgreep’ is geweest als gevolg van haar eenzaamheid, naïviteit en wanhoop. De verklaringen van eiseres dat zij de relatie uit liefde is aangegaan, zij een toekomst met hem zag en zij enkel door geldgebrek niet samen konden wonen, maakt de conclusie niet anders. Niet kan worden aangenomen dat eiseres bewust en weloverwogen heeft gekozen voor de situatie waarin zij zich bevindt als alleenstaande moeder. Daarbij heeft verweerder aan de verklaringen van eiseres over het (al dan niet) samenwonen met haar oma een te zwaar gewicht toegekend. Zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, moet verweerder de verklaringen bezien in het licht van de omstandigheden waarin eiseres zich bevindt, namelijk een alleenstaande moeder die een hulpvraag heeft.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder heeft in het bestreden besluit de contra-indicaties na de meerderjarigheid van eiseres met het huidige onderzoek en motivering niet aan haar mogen tegengeworpen. Daarnaast is er volgens de rechtbank nu rechtens nog maar één uitkomst mogelijk en is het geven van nog een gelegenheid om het bezwaar te beoordelen geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze. Dit gelet op het grote tijdsverloop sinds de
1. Uitspraak van 9 december 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:4122).
aanvraag van 12 mei 2016 en de inmiddels ruim vijf jaren die verstreken zijn. Daaraan moet volgens de rechtbank een einde komen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om aan eiseres binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak een mvv te verlenen voor het doel waarvoor die ten behoeve van eiseres is aangevraagd.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres betaalde griffiekosten.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen een termijn twee weken aan eiseres een mvv te verlenen voor het doel waarvoor die ten behoeve van eiseres is aangevraagd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.