ECLI:NL:RBDHA:2022:1136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/2383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een mvv-aanvraag voor een minderjarige in het kader van gezinsleven en EU-recht

In deze zaak gaat het om een 10-jarige jongen, eiser, die in Suriname verblijft en de Surinaamse nationaliteit heeft. Zijn moeder, referente, woont sinds 2018 in Nederland met haar andere kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op juiste wijze heeft afgewezen. De afwijzing is in geschil, waarbij eiser stelt dat verweerder had moeten toetsen aan artikel 20 VWEU en het Chavez Vilchez-arrest. De rechtbank betrekt ook eerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar overwegingen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in strijd is met het EU-recht en dat de belangen van eiser, als minderjarige, niet voldoende zijn meegewogen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2383
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] ,

eiser,
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Lisa Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september [geboortedatum 3] heeft verweerder de aanvraag van eiser van 14 april [geboortedatum 3] tot het verlenen van een mvv [1] voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)” afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met vooraf bericht daarvan, niet verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende (niet betwiste) feiten.
1.1
Eiser is geboren op [geboortedatum 1] in Suriname. Hij heeft de Surinaamse nationaliteit.
1.2
Referente is de moeder van eiser en zij verblijft sinds 28 februari 2018 in Nederland. In Suriname woonden referente, eiser en de zus van referente, [naam 1] (geboren op [geboortedatum 2] te Paramaribo), samen in gezinsverband. De biologische vader van eiser is niet in beeld. [naam 1] heeft een Nederlandse vader en via hem heeft zij ook de Nederlandse nationaliteit verkregen. [naam 1] en eiser hebben andere vaders. Referente heeft het volledige gezag over eiser. [naam 1] is eerst op 12 februari 2018 naar Nederland gereisd met haar Nederlands paspoort. Referente is haar niet veel later, op 28 februari 2018, met een aan haar afgegeven faciliterend visum nagereisd. Referente heeft in Nederland gevraagd om verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het Chavez Vilchez-arrest [3] en dat heeft ze verkregen. Eiser kon toen niet meereizen, omdat aan hem geen visum was verleend. Hij is dus achtergebleven in Suriname. Eiser is in Suriname verzorgd door zijn oma (de moeder van referente) en een vriendin van referente. Hij verblijft nu in een tehuis, omdat de oma en vriendin van referente, niet meer voor hem konden zorgen. De oma van eiser heeft naast haar baan en opleiding ook de zorg voor het broertje en zusje van referente.
1.3
Referente heeft in Nederland nog een dochter gekregen, te weten [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats] . Zij heeft een andere vader dan [naam 1] en eiser. De vader van [naam 2] heeft haar erkend. Referente is volledig belast met de zorg van haar twee minderjarige kinderen in Nederland.
1.4
Referente ontving eerst een Ziektewetuitkering tijdens de zwangerschap van [naam 2] , omdat zij niet in staat was te werken. Haar arbeidscontract liep tot 18 november 2019, en dat is niet verlengd. Zij ontvangt vanaf haar werkloosheid een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hierbij gaat de gemeente ervan uit dat zij een alleenstaande moeder is.
Het bestreden besluit
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste [4] , omdat eiseres geen zelfstandig en duurzaam inkomen heeft. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden [5] op grond waarvan afgeweken moet worden van de beleidsregels op dit punt. Daarbij is van belang dat de afwijzing geen strijd oplevert met artikel 8 EVRM [6] . Er is weliswaar gezinsleven tussen referente en eiser, maar het belang van de Nederlandse Staat weegt volgens verweerder zwaarder dan het belang van eiser bij het kunnen uitoefenen van zijn gezinsleven. De vraag of de Nederlandse minderjarige kinderen van referente genoodzaakt zijn het grondgebied van de EU [7] te verlaten speelt volgens verweerder geen rol bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag, omdat het Chavez Vilchez-arrest hier niet aan de orde is. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat referente niet wordt gedwongen om een keuze te maken tussen verblijf bij eiser in Suriname of verblijf bij haar minderjarige kinderen in Nederland. Die keuze heeft ze namelijk al in 2018 gemaakt. Op verweerder rust dan ook niet de positieve verplichting om een mvv te verstrekken. [8]
Kern van de beroepsgronden
3. Volgens eiser dient de toets van artikel 20 VWEU en het Chavez Vilchez-arrest wel aan de orde te komen bij de beoordeling van deze aanvraag, gelet op het arrest O., S. en L. [9] Bij de beoordeling moet de afhankelijkheidsverhouding worden onderzocht tussen referente en al haar kinderen. Daartoe stelt eiser dat het verblijfsdocument van referente veronderstelt dat [naam 1] genoodzaakt zou zijn om de EU te verlaten indien referente niet in Nederland mag blijven. Dit is in strijd met artikel 20 VWEU. De weigering om eiser in aanmerking te laten komen voor toelating en verblijf in Nederland kan om diezelfde reden in strijd zijn met artikel 20 VWEU, indien referente genoodzaakt zou zijn om het gezinsleven met eiser en haar Nederlandse kinderen voort te zetten in Suriname.
3.1
Verder stelt eiser dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen.
3.2
Tot slot stelt zij dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat er vooraf niet is gehoord, terwijl van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake was.
Oordeel rechtbank
Inleiding
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste, dat daarvan vrijstelling kan worden verleend op grond van artikel 8 EVRM en dat daarbij de artikelen 7 en 24, leden twee en drie, van het Handvest [10] in acht moeten worden genomen (waarin het recht op gezinsleven en de rechten van het kind zijn vervat).
4.1
Wel is in geschil of op grond daarvan vrijstelling van het mvv-vereiste had moeten worden verleend. Verder is in geschil of verweerder had moeten toetsen aan artikel 20 VWEU en het Chavez Vilchez-arrest en of de afwijzing van de mvv-aanvraag daarmee in strijd is. De rechtbank beoordeelt deze rechtsvragen hierna en begint met de laatste.
Artikel 20 VWEU
5. Zoals het Hof van Justitie in het arrest Chavez-Vilchez heeft overwogen, bestaan er zeer bijzondere situaties waarin aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Unie een verblijfsrecht moet worden toegekend, omdat anders aan het Unieburgerschap de nuttige werking zou worden ontnomen indien, als gevolg van de weigering om een dergelijk recht te verlenen, deze burger feitelijk verplicht is het grondgebied van de gehele Unie te verlaten en hem zo het effectieve genot van de essentie van de aan die status ontleende rechten worden ontzegd. [11]
5.1
Deze rechtspraak van het Hof van Justitie is ook van toepassing in het geval de burger van de Unie feitelijk de toegang tot het grondgebied van de Unie wordt ontzegd omdat aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Unie geen toegang tot het grondgebied van de Unie wordt verleend. [12]
5.2
Uit het verlenen van verblijfsrecht aan referente op grond van artikel 20 VWEU en het arrest Chavez Vilchez in 2018, volgt dat verweerder op dat moment heeft erkend dat een afwijzing van die aanvraag zou leiden tot een rechtstreekse aantasting van het aan het Unieburgerschap ontleende recht van vrij verkeer en verblijf van haar op dat moment enige Nederlandse kind, [naam 1] . Vaststaat dat [naam 1] bij referente in Nederland verblijft en dat, naar de rechtbank begrijpt, haar vader niet bij de zorg betrokken was en nog steeds niet is. Gelet op haar leeftijd is [naam 1] zonder referente dus nog steeds niet in staat om gebruik te maken van haar recht op vrij verkeer en verblijf. Elke beslissing die referente, haar moeder, feitelijk zou dwingen om het grondgebied van de Unie te verlaten, zou daarom aan haar Unieburgerschap de nuttige werking kunnen ontnemen. [13] Naar de rechtbank begrijpt staat verder ook vast tussen partijen dat referente de volledige zorg heeft over haar andere minderjarige dochter, [naam 2] . Voor haar geldt daarom in beginsel hetzelfde als voor [naam 1] met betrekking tot haar rechten als Unieburger.
5.3
Het standpunt van verweerder dat de weigering om eiser toe te laten tot Nederland niet betekent dat aan zijn zussen [naam 1] en [naam 2] , die de Nederlandse nationaliteit hebben, het effectief genot van hun rechten als burger van de Unie wordt ontzegd, omdat hun toelating en verblijf in Nederland te allen tijde gewaarborgd is, mist een deugdelijke motivering. Gelet op wat hiervoor onder 5.2 is overwogen, heeft verweerder daarmee namelijk niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser in dit geval geen aanspraak maakt op een afgeleid verblijfsrecht. Verweerder had aan de hand van de door eiser overgelegde informatie moeten beoordelen of de weigering om hem een mvv te verlenen, referente, [naam 1] en [naam 2] , feitelijk zou dwingen om het grondgebied van de Unie in het geheel te verlaten. Gelet op wat er door eiser is aangevoerd, zou het daarbij voor de hand hebben gelegen om hem en referente ook te horen. [14]
5.4
Anders dan verweerder betoogt, kan bij deze beoordeling geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan het feit dat referente in 2018 zelf de keuze heeft gemaakt om eiser in Suriname achter te laten. Zij heeft immers toegelicht (reeds in de bezwaarfase) dat het de bedoeling was dat eiser in 2018 zou meereizen naar Nederland maar dat dat niet kon omdat aan hem geen faciliterend visum was verleend. Het achterlaten van eiser bij de grootmoeder en de vriendin van referente, was slechts een tijdelijke noodoplossing. Eiser en referente hebben ook toegelicht en onderbouwd dat deze tijdelijke oplossing inmiddels niet meer houdbaar is. Eiser is geplaatst in een tehuis en lijdt erg onder het gemis van zijn moeder, zo blijkt uit de schriftelijke verklaringen van 9 en 15 juni 2021 van zijn leraar en de oppas van het tehuis. In de bestuurlijke fase had referente zelf ook al naar voren gebracht dat eiser het moeilijk heeft en daartoe is een verklaring van de grootmoeder van eiser van 24 november 2019 ingebracht waarin staat dat eiser veel huilt omdat hij bij zijn moeder wil zijn. Verweerder zal dit alles ook moeten betrekken bij zijn beoordeling.
5.5
De rechtbank wijst er daartoe nog op dat de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de rechtbank (noot 8) geen doel treft nu die uitspraak door de Afdeling [15] bij uitspraak van 20 januari 2022 is vernietigd. [16] Alles wat hiervoor is overwogen wordt ook bevestigd door die uitspraak. De rechtbank kiest er niet voor om het onderzoek te heropenen en partijen deze uitspraak voor te houden, omdat het in het belang van eiser is dat hij zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt, deze Afdelingsuitspraak in het voordeel van eiser is en verweerder zelf naar de onderliggende rechtbankuitspraak heeft verwezen. Het niet voorhouden van de uitspraak leidt daarom niet tot een oneerlijk proces voor een van de partijen.
5.6
De beroepsgronden van eiser over artikel 20 VWEU, het Chavez Vilchez-arrest, en de hoorplicht, slagen dus gelet op het voorgaande.
Artikel 8 EVRM
6. Zoals volgt uit de arresten van het EHRM [17] in de zaken Sen [18] en Tuquabo-Tekle [19] moet bij het zoeken naar een ‘fair balance’ in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM rekening worden gehouden met de leeftijd van de betrokken kinderen, hun situatie in het land van herkomst, de mate waarin zij afhankelijk zijn van hun ouders en de mate waarin de in Nederland geboren kinderen banden onderhouden met het land van herkomst van hun moeder, referente. Uit die arresten volgt dat het feit dat de ouder een kind in het land van herkomst achterliet toen zij zich in Nederland vestigde, niet tot de conclusie leidt dat die ouder definitief heeft afgezien van hereniging met dat kind.
6.1
Verweerder heeft bij de belangenafweging als uitgangspunt genomen dat het hier om een eerste toelating gaat en heeft beoordeeld of er subjectieve of objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen en of referente in staat zal zijn om in korte tijd te voldoen aan het middelenvereiste. Daarbij heeft verweerder zich uitgelaten over de mate van binding van de betrokkenen met Suriname dan wel Nederland. Verweerder heeft echter nagelaten om eiser of referente te horen in bezwaar. De rechtbank kan daarom niet oordelen of deze belangenafweging getuigt van een fair balance. Gelet op wat er door eiser is aangevoerd in bezwaar en gelet op de omstandigheid dat de belangen van de minderjarige kinderen in het geding zijn, lag het ook in het kader van 8 EVRM op de weg van verweerder om hem en referente te horen en die informatie mee te wegen in de belangenafweging. Daarbij had de situatie van alle betrokkenen, en dus ook van [naam 2] (die in Nederland een vader heeft die haar erkend heeft) aan de orde moeten komen. De schriftelijke vragen die verweerder heeft gesteld in de bestuurlijke fase volstaan naar het oordeel van de rechtbank niet. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was dus op dit punt geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
Conclusie beroep
7. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande het beroep gegrond is en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken gelet op de urgente belangen van eiser als minderjarig kind.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank [20] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Het arrest van het Europese Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 en 3.74 en 3.75 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Europese Unie.
8.Verweerder wijst daartoe onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 oktober 2020 , AWB 20/1618.
9.Het arrest van het Europese Hof van Justitie van 6 december 2012, ECLI:EU:C:2012:776.
10.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
11.Zie het arrest, punt 63, en de daar aangehaalde rechtspraak.
12.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8631, en van 10 september 2021, ECLI:NL:RVS:2042.
13.Vergelijk onder 9.3 en 9.4 van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 10 september 2021.
14.Gelet op wat staat in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
15.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
17.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
18.Arrest van 21 december 2001, 31465/96, Sen (ECLI:CE:ECHR:2001:1221JUD003146596)
19.Arrest van 1 december 2005, 60665/00, Tuquabo-Tekle e.a. (ECLI:CE:ECHR:2005:1201JUD006066500)
20.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.