ECLI:NL:RBDHA:2022:11385
Rechtbank Den Haag
- Versnelde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 27 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 13 december 2021 een informatieverzoek ingediend bij de autoriteiten van Griekenland op basis van de Dublinverordening. Op 10 januari 2022 is eiser in de nationale asielprocedure opgenomen, wat betekent dat Nederland vanaf die datum verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser heeft op 8 juni 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 12 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van beide partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De ingebrekestelling van eiser is op 9 juni 2022 door verweerder ontvangen, maar de beslistermijn was op dat moment nog niet verstreken, waardoor de ingebrekestelling prematuur is. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is.
De rechtbank heeft beslist dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 oktober 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.