ECLI:NL:RBDHA:2022:1142
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke aanmaning tot betaling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in verzuim was met het betalen van een schuld van € 8.842,01 aan het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Het bestreden besluit, dat op 2 december 2021 door verweerder is genomen, betreft een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin verzoekster werd aangemaand om binnen twee weken het openstaande bedrag te betalen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij zich beroept op betalingsonmacht ten aanzien van het griffierecht. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat verzoekster op 27 januari 2022 het griffierecht alsnog heeft betaald.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestreden besluit geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen toelaat, omdat het een aanmaning betreft en niet een terugvorderings- of invorderingsbesluit. Dit is in overeenstemming met artikel 8:4, aanhef en onder b, van de Awb, dat bepaalt dat tegen een aanmaning geen beroep kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.