ECLI:NL:RBDHA:2022:11471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
Awb 21/4628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Eritrese eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij zijn echtgenote. De aanvraag werd in eerste instantie op 3 december 2020 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote niet aannemelijk was gemaakt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 8 juli 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 11 november 2021 heeft de rechtbank de verklaringen van eiser en zijn echtgenote beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er inconsistenties waren in hun verklaringen over hun relatie, waaronder de datum van hun huwelijk en wie er bij hen woonden tijdens de wittebroodsweken. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband niet was aangetoond, en dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiser en zijn echtgenote voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun verklaringen te geven.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidden. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en eenduidige verklaringen in zaken die betrekking hebben op de feitelijke gezinsband en de vereisten voor het verkrijgen van een mvv.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1980, van Eritrese nationaliteit, eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij echtgenote [referente] (referente)” afgewezen.
In het besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referente is ook ter zitting verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980. Eiser wil in het kader van nareis bij zijn gestelde echtgenote, referente, in Nederland verblijven en heeft op 16 april 2020 daarvoor een aanvraag ingediend.
Het bestreden besluit
Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met referente niet is aangetoond. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit van eiser alsnog aannemelijk geacht. Daarnaast heeft verweerder bewijsnood aangenomen ten aanzien van het ontbreken van officiële huwelijksdocumenten. Op 27 mei 2021 en 28 juni 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden waarin eiser en referente zijn gehoord over hun gestelde huwelijk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser en referente tijdens de gehoren inconsistent hebben verklaard over hun relatie. Volgens verweerder doet dit afbreuk aan de gestelde gezinsband en hebben eiser en referente hun gestelde huwelijk niet aannemelijk gemaakt.
Feitelijke gezinsband
Eiser voert aan dat hetgeen in bezwaar is overgelegd voldoende is om de familierechtelijke relatie met referente aan te tonen. Verder voert eiser aan dat de verklaringen van hem en referente de relatie voldoende onderbouwen. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen tegenstrijdig zijn. Met betrekking tot het begin van de relatie zijn er aan eiser en referente andere vragen gesteld. Verweerder heeft hier ook niet op doorgevraagd waardoor verweerder de verklaringen onjuist heeft geïnterpreteerd. Ten aanzien van de tegenstrijdigheid over de huwelijksdatum en het kalenderjaar, meent eiser dat hierover voldoende consistent is verklaard. Op vrijdag 15 januari 2010 is de huwelijksakte ondertekend in de kerk. Op zaterdag waren er voorbereidingen en het huwelijksfeest was op de zondag. Eiser meent dat het feit dat
15 januari 2010 niet op een zondag viel, maar op een vrijdag, een kleine omstandigheid is die verweerder ten onrechte in het nadeel van eiser betrekt. Verder is eiser van mening dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat tegenstrijdig is verklaard over welke familieleden in het ouderlijk huis woonden ten tijde van de wittebroodsweken. In het ouderlijk huis woont namelijk de moeder van eiser. De broers en zussen van eiser verbleven er kort voor en na het huwelijk. Verder meent eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet geloofwaardig is dat eiser twee telefoons heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april 2020 [1] volgt dat de bewijslast om de feitelijke gezinsband aannemelijk te maken bij eiser en referente ligt. Het ligt dus op hun weg om aannemelijk te maken dat eiser voor de aankomst van referente in Nederland deel uitmaakte van haar feitelijk gezinsleven. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS [2] volgt verder dat van eiser en referente mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, eenduidige verklaringen afleggen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser en referente de feitelijke gezinsband tussen hen niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat eiser en referente op meerdere, relevante punten inconsistente verklaringen hebben afgelegd over hun relatie. Tijdens de gehoren heeft verweerder aan eiser en referente gevraagd waarover zij de eerste keren met elkaar spraken. Eiser heeft verklaard dat hij op referente afstapte en haar direct vroeg of zij het zag zitten om een relatie te beginnen. [3] Referente heeft verklaard dat zij elkaar vaker hadden gesproken voordat eiser haar vroeg om een relatie. [4] Verweerder heeft kunnen overwegen dat deze verklaringen inconsistent zijn en afbreuk doen aan de gestelde gezinsband. Dat aan eiser en referente niet dezelfde vragen zijn gesteld, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft eiser en referente voldoende in de gelegenheid gesteld om te verklaren over het ontstaan van hun relatie en er zijn open vragen gesteld over het begin van de relatie. Verweerder heeft verder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser en referente tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de datum van de huwelijksvoltrekking. Zo hebben eiser en referente tijdens de gehoren verklaard dat zij op zondag 15 januari 2010 zijn gehuwd in de kerk. Nadat verweerder hen heeft geconfronteerd dat 15 januari 2010 op een vrijdag viel, bleven eiser en referente consistent verklaren dat zij op een zondag zijn gehuwd. Dat eiser en referente in beroep hebben verklaard dat de huwelijksakte op een vrijdag is ondertekend en zij hier niet eerder over hebben verklaard omdat het geen belangrijke gebeurtenis was, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt dat tijdens de gehoren vrijdag als geheel niet wordt genoemd als onderdeel van het huwelijk. Verweerder heeft daarom mogen uitgaan van de verklaringen van eiser en referente tijdens de gehoren en heeft deze tegenstrijdigheid, die op een belangrijk onderdeel van de relatie ziet, kunnen tegenwerpen. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser en referente tegenstrijdig hebben verklaard over wie bij hen woonden tijdens de wittebroodsweken. Verweerder heeft namelijk aan zowel eiser als referente de vraag gesteld of er andere mensen in het ouderlijk huis woonden. [5] Ten aanzien van de verklaring van eiser dat zijn telefoon kapot was, heeft verweerder mogen stellen dat deze niet rijmt met de verklaring van referente dat zij continu contact met elkaar onderhouden via Whatsapp en videobellen. Verweerder heeft ook kunnen tegenwerpen dat de verklaring van referente dat eiser twee telefoons heeft, onvoldoende en niet overtuigend is. De stelling dat eiser en referente op enkele onderdelen wel consistent hebben verklaard, doet niet af aan het oordeel. Verweerder heeft meer gewicht mogen toekennen aan de tegenstrijdige verklaringen, omdat eiser en referente op essentiële punten tegenstrijdig hebben verklaard.
6. Met betrekking tot de overgelegde Whatsapp-gesprekken heeft verweerder kunnen concluderen dat het vooral gaat om gemiste oproepen en hieruit niet blijkt dat er communicatie is tussen eiser en referente. Ten aanzien van de verklaring van de informant [A] ter zitting overweegt de rechtbank dat deze verklaring niet afkomstig is uit een objectieve bron zodat aan deze verklaring niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst te hechten. [6] Overigens blijkt uit deze verklaring wel dat referent contact heeft met een man, maar niet dat zij met eiser is gehuwd. De verklaring onderbouwt in zoverre het standpunt van eiser en referente niet.
Hoorplicht
7. Eiser voert verder aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat verweerder de aanvraag op een nieuwe grond heeft afgewezen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat verweerder had moeten horen als hij inconsistenties zag bij de verklaringen van eiser of referente.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS is het horen een essentieel onderdeel in de bezwaarprocedure. Dit betekent dat verweerder slechts van het horen mag afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Uit artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat verweerder gehouden is om op grond van het bezwaarschrift een volledige heroverweging van het primaire besluit te maken. Dit nieuwe besluit is niet gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS [7] volgt verder dat verweerder bij de volledige heroverweging van het primaire besluit een nieuwe juridische weigeringsgrond aan het besluit op bezwaar ten grondslag mag leggen. Nu verweerder in bezwaar eiser en referente middels een aanvullend gehoor in de gelegenheid heeft gesteld te verklaren over hun relatie, heeft verweerder niet in strijd gehandeld met de hoorplicht. De stelling dat verweerder had moeten doorvragen bij inconsistenties, volgt de rechtbank niet, omdat verweerder eiser en referente voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te verklaren over deze inconsistenties.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande leiden de beroepsgronden van eiser niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
3.Zevende pagina van het aanvullend gehoor van eiser.
4.Pagina 2 van het aanvullend gehoor van referente.
5.Pagina 5 van het gehoor van referente en tiende pagina van het gehoor van eiser.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 14 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2069.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2483.