ECLI:NL:RBDHA:2022:11481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL22.16515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Italië voor asielaanvraag en verzoek om opheffing voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiseres, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft aangevoerd dat de omstandigheden in Italië zodanig slecht zijn dat zij niet kan terugkeren, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat op schending van haar rechten bij terugkeer naar Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen persoonlijke ervaring heeft met de asielprocedure in Italië en dat zij zich enkel beroept op algemene omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit verzoek niet bij de rechtbank maar bij de voorzieningenrechter ingediend dient te worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16515
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2022 in Breda op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eiseres’ verzoek om internationale bescherming. Volgens eiseres zijn de omstandigheden daar echter dusdanig slecht dat van haar niet verwacht kan worden dat ze terugkeert.
2. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [2] Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit niet (langer) het geval is. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo [3] , ligt de lat hiervoor hoog.
3. Eiseres is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat dat de problemen in Italië zodanig structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Italië op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [4] of artikel 3 van het EVRM. [5] Zij beroept zich enkel op algemeenheden over de situatie in Italië. Aangezien eiseres daar nooit een asielaanvraag heeft ingediend, kan zij niet uit persoonlijke ervaring putten over de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië. Uit het aanmeldgehoor blijkt bovendien niet dat zij in Italië persoonlijk te maken heeft gehad met discriminatie of gevaar. Daarbij stelt verweerder terecht dat eiseres bij voorkomende problemen dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze eiseres niet willen of kunnen helpen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Ter zitting heeft eiseres verzocht om opheffing met terugwerkende kracht van de voorlopige voorziening die eerder is getroffen. [6] Artikel 8:87 van de Awb [7] biedt de mogelijkheid de voorzieningenrechter te vragen om de voorziening op te heffen. Die heeft echter geen zitting vandaag. Eiseres dient haar verzoek bij de voorzieningenrechter in te dienen. Voor zover het verzoek aan rechtbank wordt gedaan, is het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49).
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 16 september 2022, zaaknummer NL22.16516.
7.Algemene wet bestuursrecht.