ECLI:NL:RBDHA:2022:11514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.13032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Egyptische vrouw geboren in 1960, heeft een aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige zoon, die sinds 2006 in Nederland woont, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en haar zoon, referent, niet met officiële documenten kon worden aangetoond. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat de emotionele en financiële afhankelijkheid niet voldoende was om te spreken van een beschermenswaardig gezinsleven. Eiseres had geen officiële documenten overgelegd die haar claims onderbouwden, en de rechtbank oordeelde dat verweerder niet onterecht had gesteld dat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag namens eiseres voor een mvv [1] met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent’ afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referent is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1960 en heeft de Egyptische nationaliteit. Eiseres wil verblijven bij haar (gestelde) meerderjarige zoon, [A] , geboren op [geboortedag 2] 1984 (referent). Referent woont sinds 2006 in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft aangegeven dat eiseres sinds het overlijden van zijn vader alleen in Egypte verblijft. Zij lijdt aan een oogziekte en is eenzaam en depressief. Zij heeft daarom mantelzorg nodig. Zij heeft geen andere familieleden om haar te verzorgen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Van een de gebruikelijke banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende afhankelijkheid tussen eiseres en referent is volgens verweerder niet gebleken.
2.1.
Deze afwijzing heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres niet met officiële documenten aangetoond, hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid zijn gesteld. Ook is niet onderbouwd waarom zij niet over die documenten beschikken of kunnen beschikken. Voor zover wel wordt uitgegaan van een familierechtelijke relatie tussen hen, is niet aangetoond dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met verweerder en voert aan dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens eiseres is sprake van ‘meer dan de normale emotionele banden’ [3] , van schending van artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder ten onrechte een belangenafweging gemaakt die in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Verder gaat eiseres in haar gronden specifiek in op de overwegingen van verweerder over de samenwoning, de financiële afhankelijkheid, de emotionele afhankelijkheid, haar medische problemen en zorgbehoefte en de banden die zij heeft met haar land van herkomst. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheid en een deugdelijke motivering ontbreekt.
Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar verschillende arresten. [4] Verder doet eiseres een beroep op het beleid in de WBV 2014/33 [5] dat in geval van afhankelijkheid door medische of psychische problemen een meer dan normale afhankelijkheid kan worden aangenomen tussen de hoofdpersoon en de overige leden van het gezin. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar in de bezwaarfase had moeten horen, omdat dit meer duidelijkheid had kunnen verschaffen over de gezinsband tussen eiseres en referent.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Familierechtelijke relatie
4. De rechtbank stelt vast dat op grond van WI 2022/7 [6] eerst de identiteit en de familierechtelijke relatie van de familie- of gezinsleden moeten worden aangetoond en dat vervolgens wordt vastgesteld of sprake is van familie- of gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep niet heeft betwist dat de familierechtelijke relatie tussen haar en referent niet is aangetoond.
4.2.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt. Eiseres heeft geen officiële en gelegaliseerde documenten overgelegd die aantonen dat sprake is van een familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent. Weliswaar heeft eiseres bij haar aanvraag verwezen naar de geboorteakten van referent en eiseres, maar deze heeft verweerder niet ontvangen. Ook niet nadat verweerder referent daartoe bij brieven van
27 mei en 28 juni 2021 alsnog in de gelegenheid heeft gesteld. Zolang de familierechtelijke relatie niet kan worden vastgesteld, kan van een schending van artikel 8 van het EVRM geen sprake zijn.
4.3.
Verweerder heeft de aanvraag al kunnen afwijzen om de reden dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aannemelijk is gemaakt.
4.4.
De rechtbank zal hierna voor de volledigheid ingaan op het subsidiaire standpunt van verweerder.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Volgens vaste jurisprudentie is voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun niet-jongvolwassen meerderjarige kinderen vereist dat ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’ - oftewel ‘meer dan de normale emotionele banden’ - bestaan. [7] Het al dan niet bestaan van familie- of gezinsleven is een kwestie van feitelijke aard en is afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is, zijn een aantal elementen van belang. Deze elementen zijn financiële of materiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Indien geen sprake is van familie- of gezinsleven, hoeft geen nadere belangenafweging gemaakt te worden. [8]
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen meer dan de normale emotionele banden bestaan. Verweerder vindt het feit dat eiseres op leeftijd is, medische beperkingen heeft en eenzaam is niet uitzonderlijk genoeg. De rechtbank kan verweerder hierin volgen.
5.2.
Verweerder heeft terecht in zijn beoordeling betrokken dat referent al vijftien jaar op grote afstand van eiseres woont sinds hij in 2006 in het kader van gezinshereniging naar Nederland is gekomen. Dat betekent dat hij toen al een eigen gezin heeft gevormd. Dat hij eiseres als onderdeel van zijn kerngezin beschouwt, doet daar niet aan af.
5.3.
Wat betreft de medische situatie van eiseres heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet met documenten is aangetoond dat eiseres afhankelijk is van de zorg van derden dan wel van de zorg van referent. Bovendien heeft referent ook niet met objectief bewijs aangetoond dat in Egypte geen publieke dan wel private zorgverleners zijn die eiseres de gestelde medisch noodzakelijke zorg kunnen bieden. Nu de medische situatie van eiseres niet met stukken is onderbouwd, kan reeds daarom een beroep op WBV 2014/33 niet slagen.
5.4.
Wat de emotionele en financiële afhankelijkheid tussen eiseres en referent betreft, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat referent dit niet heeft onderbouwd. Dat referent eiseres zowel in emotionele als financiële zin ondersteunt, zoals referent stelt, past naar verweerders oordeel in de normale band tussen een ouderen een meerderjarig kind. Die omstandigheid duidt niet zonder meer op een meer dan de normaal gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Nog daargelaten dat referent de gestelde financiële afhankelijkheid niet heeft onderbouwd, valt ook niet in te zien dat referent die ondersteuning niet nog steeds op afstand zou kunnen bieden, zoals hij dat tot op heden heeft gedaan.
5.5.
De omstandigheid dat referent een sterke morele verplichting voelt om voor eiseres te zorgen, begrijpt de rechtbank, maar dit maakt niet dat reeds hierom sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Dit volgt niet uit het door eiseres in dit verband aangehaalde arrest. [9]
5.6.
Hoewel eiseres stelt dat zij geen sterke banden meer heeft met Egypte, heeft verweerder dit redelijkerwijs niet aannemelijk hoeven vinden. Eiseres woont immers al haar hele leven in Egypte, spreekt de taal en is bekend met de gebruiken. Verweerder heeft er daarom vanuit mogen gaan dat eiseres sterke taalkundige en culturele banden met Egypte heeft. Dat eiseres op leeftijd is, geen (familie)netwerk in Egypte heeft en eenzaam is, maakt niet dat zij niet zonder referent (al dan niet) zelfstandig kan functioneren.
5.7.
Van een onzorgvuldig tot stand gekomen of een ondeugdelijk gemotiveerd besluit is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, nu dit grotendeels een herhaling is van wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft immers niet aangegeven wat niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
5.8.
De door eiseres aangehaalde andere arresten leiden evenmin tot een ander oordeel.
5.9.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
6. Van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [10] Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidende beslissing dan in het primaire besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder geen deugdelijke beoordeling heeft gemaakt van alle feiten en omstandigheden die zijn aangevoerd. Eiseres heeft onvoldoende gespecificeerd wat niet of niet goed is meegewogen door verweerder. Daarbij weegt de rechtbank mee dat een hoorzitting niet is bedoeld om de ontbrekende documenten in te dienen. Hiervoor heeft verweerder immers al eerder gelegenheid geboden, waarvan referent geen gebruik heeft gemaakt ondanks herhaalde verzoeken van verweerder. De door eiseres op zitting in dit verband aangehaalde arresten [11] leiden niet tot een ander oordeel.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Als omschreven in hoofdstuk B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
4.Arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 januari 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806) (het arrest Kopf en Liberda), van 12 juni 2010, A.W. Khan tegen VK (No 47486/06) en van 3 juli 2001, 47390/99 (Javeed/Nederland).
5.Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2014, nummer WBV 2014/33, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Staatscourant 2014, 36324.
6.WI 2022/7 Nader onderzoek in de nareisprocedure, inclusief DNA-onderzoek in de asielprocedure.
7.Zie de uitspraak van 4 april 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2019:1003.
8.Zie de uitspraken van het EHRM van 3 juli 2001, I.B. Javeed tegen Nederland, met zaaknummer 47390/99, en van 17 februari 2009, Onur tegen Verenigd Koninkrijk, met zaaknummer 27319/07, en het arrest Kopf en Liberda en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1417) en van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003).
9.Senchishak t. Finland van het Europees hof voor de Rechten van de Mens van 18 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912.
10.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.