ECLI:NL:RBDHA:2022:11516

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL22.3094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag wegens ongeloofwaardige identiteit, nationaliteit en etniciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van eiseres. De aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en etniciteit niet geloofwaardig werden geacht. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, die ook was afgewezen, en had sindsdien geen overtuigende nieuwe informatie of documenten overgelegd die haar claims konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder een Palestijns vluchtelingenpaspoort, vervalst waren en dat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt over haar identiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet in staat was om haar gestelde identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken, en dat de eerdere afwijzing van haar asielaanvraag in rechte vaststond. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen connexiteit meer bestond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de asielzoeker om de juistheid van haar personalia aan te tonen en de beperkte waarde van documenten die niet door erkende autoriteiten zijn afgegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.3094 en NL22.3095

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
[eiser], eiser
V-nummer: [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.3094) ingesteld. Ook heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.3095) ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 22 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [A], een kantoorgenoot van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Aziz. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eerste asielaanvraag
1. Eiseres heeft eerder, op 25 november 2017, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 12 oktober 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Ook heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Met de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018 [2] is dat besluit in rechte komen vast te staan.
1.1.
In deze eerste asielprocedure heeft eiseres verklaard dat zij [eiseres] is, van onbekende nationaliteit, afkomstig uit Libië, geboren op [geboortedag] 1989 en dat zij behoort tot de Palestijnse bevolkingsgroep. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en etniciteit van eiseres ongeloofwaardig geacht. Eiseres heeft in deze procedure een Palestijns vluchtelingenpaspoort overgelegd dat na onderzoek door de Koninklijke Marechaussee vervalst is bevonden. Daarnaast heeft eiseres onjuiste gegevens verstrekt over haar identiteit en nationaliteit. Eiseres heeft bij het tekenen van de asielaanvraag andere personalia opgegeven dan de personalia die bekend zijn uit het visumdossier. Eiseres heeft verklaard dat het door haar overgelegde document een origineel document betreft en dat alleen met de geboortedatum is geknoeid. Verder heeft zij verklaard dat zij nooit in het bezit is geweest van een visum. Uit onderzoek is echter gebleken dat eiseres drie visa heeft aangevraagd onder de naam [B]. Eiseres heeft dat volgens verweerder gedaan op basis van een Libisch paspoort. Op basis van een gezichtsvergelijkend onderzoek [3] is gebleken dat de aanvrager van de visa en eiseres dezelfde persoon zijn. Tevens heeft eiseres met haar verklaringen niet weten te overtuigen dat zij van Palestijnse afkomst is. Zij wist niets van het inreisverbod voor Palestijnen dat is uitgevaardigd door het parlement in Tobruk, in 2015. Eiseres heeft verklaard dat zij destijds in Libië verbleef. Het is opmerkelijk dat zij dan niet van het bestaan van dit inreisverbod afwist. Nu eiseres evenmin echt bevonden documenten heeft overgelegd waaruit is gebleken dat zij van Palestijnse afkomst is en niet geregistreerd is bij de UNRWA, [4] wordt niet gevolgd dat zij van Palestijnse afkomst is. De rechtbank heeft op 12 november 2018 (NL18.19242) geoordeeld dat dit standpunt van verweerder stand houdt en dat eiseres haar identiteit, nationaliteit en etniciteit niet aannemelijk heeft gemaakt, gelet op het vervalste paspoort en het visumdossier. Zoals voormeld, is die uitspraak door de Afdeling bevestigd.
1.2.
Op 12 december 2018 heeft eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw gevraagd. Op 11 januari 2019 is aan eiseres uitstel van vertrek verleend tot zes weken na de datum van de bevalling op grond van artikel 64 van de Vw.
Tweede asielaanvraag (eerste opvolgende asielaanvraag)
1.3.
Op 2 mei 2019 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend in verband met de geboorte van haar zoon op 31 januari 2019 (hierna: eiser). Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij besluit van 9 februari 2021 afgewezen als niet-ontvankelijk. [5] Ook heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. De aanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond. [6] Met de uitspraak van de Afdeling van
2 april 2021 [7] zijn beide besluiten in rechte vast komen te staan.
De huidige procedure (tweede opvolgende asielaanvraag)
1.4.
Op 28 april 2021 heeft eiseres een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft daarbij verklaard dat zij [C] is, geboren op [geboortedag] 1984, afkomstig uit Libië en dat zij van Palestijnse nationaliteit is. Ter onderbouwing van haar identiteit en nationaliteit heeft eiseres een reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen en een nationaliteitsverklaring van de Palestijnse ambassade in Nederland overgelegd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [8] Het terugkeerbesluit van 12 oktober 2018 is volgens verweerder nog steeds van toepassing. Ook geldt het aan eiseres opgelegde inreisverbod van 9 februari 2021 nog steeds.
2.1.
Het asielrelaas bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
identiteit, nationaliteit en etniciteit.
2.2.
Verweerder heeft de door eiseres overgelegde documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. Op 14 juli 2021 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de echtheid van beide documenten positief wordt beoordeeld. Over de opmaak en de afgifte van beide documenten kan echter geen uitspraak worden gedaan. Tevens is geconcludeerd dat van beide documenten niet kan worden vastgesteld of deze inhoudelijk juist zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en etniciteit nog steeds niet geloofwaardig zijn. De overgelegde documenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Ook heeft eiseres met haar verklaringen haar identiteit, nationaliteit en etniciteit niet aannemelijk gemaakt. De asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond.
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiseres is het niet eens met verweerder en heeft de overwegingen van verweerder gemotiveerd betwist. Op wat zij hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In rechte staat vast dat eiseres haar gestelde identiteit, nationaliteit en etniciteit in de eerste asielprocedure niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit heeft verweerder geconcludeerd op grond van het vervalste Palestijnse vluchtelingenpaspoort en het visumdossier, waaruit is gebleken dat eiseres op basis van een Libisch paspoort drie visa heeft aangevraagd onder een andere naam. Ook staat in rechte vast dat er geen aanleiding bestaat om aan de uitkomst van het gezichtsvergelijkend onderzoek van 27 februari 2018 te twijfelen, waaruit is gebleken dat de aanvrager van de visa en eiseres dezelfde persoon zijn. Eiseres heeft nagelaten de resultaten van het gezichtsvergelijkend onderzocht te betwisten door middel van een contra-expertise. Daarop zal onder 4.4 nader worden ingegaan.
4.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de documenten die eiseres bij de onderhavige asielaanvraag heeft overgelegd, een reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen en een nationaliteitsverklaring van de Palestijnse ambassade in Nederland, daar geen verandering in brengen. Daarbij heeft verweerder in het bestreden besluit toereikend gemotiveerd dat de waarde van de overgelegde documenten – hoewel ze echt zijn bevonden – zeer beperkt is, gelet op de uitkomst van het onderzoek van Bureau Documenten van 14 juli 2021. In het verweerschrift heeft verweerder dit nog nader toegelicht. Over het reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen heeft verweerder aangegeven dat dit document niet is afgegeven door de autoriteiten van het land waarvan eiseres stelt de nationaliteit te hebben of waar zij haar gebruikelijke verblijfplaats had. Bovendien is niet duidelijk op basis van welke gegevens, documenten of onderzoek dit document is afgegeven. Over de nationaliteitsverklaring heeft verweerder aangegeven dat dit document afkomstig is van een niet erkende staat. Bovendien wordt in het document gesteld dat men afgaat op de inhoud van het reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen en dat de Palestijnse ambassade geen verantwoording neemt voor de betrouwbaarheid van de inhoud van het afgegeven document. De enkele stelling van eiseres dat het tegenstijdig is dat verweerder geen uitspraak kan doen over de opmaak en afgifte van de documenten, terwijl is vastgesteld dat de documenten authentiek zijn, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.
Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de verklaringen van eiseres over haar geboortejaar tegenstrijdig zijn. Zo heeft eiseres steeds verklaard dat zij is geboren in 1989. Ook op het aanvraagformulier in onderhavige asielaanvraag heeft zij dit ingevuld. Dit is tegenstrijdig met haar verklaring tijdens het aanmeldgehoor op 15 februari 2022 dat zij in 1984 is geboren. Dat zij dit uit angst heeft gedaan, zoals eiseres stelt, heeft verweerder niet hoeven volgen, omdat al in de eerste procedure is gebleken dat verweerder geen waarde hecht aan de persoonsgegevens zoals die zijn vermeld in het vervalste Palestijnse paspoort. Verweerder heeft haar deze tegenstrijdigheid mogen tegenwerpen. Een verschoonbare reden voor de geconstateerde tegenstrijdigheden in haar verklaringen ontbreekt. Dat in de thans overgelegde documenten 1984 is vermeld, maakt niet dat verweerder nu van die geboortedatum moet uitgaan, gelet op wat over die documenten onder 4.1 is vermeld (niet is vast te stellen of de documenten inhoudelijk juist zijn).
4.3.
Verder heeft verweerder eiseres mogen tegenwerpen dat zij niet heeft aangetoond dat zij niet (ook) de Libische nationaliteit heeft, nu zij zich gelet op de bevindingen uit de eerste asielprocedure heeft bediend van een Libisch paspoort op basis waarvan de visa zijn afgegeven.
4.4.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een door Bureau Documenten verricht onderzoek een deskundigenonderzoek is waarvan verweerder in beginsel mag uitgaan, als verweerder zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig, en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. [9] Is dat het geval, dan kan de inhoud van het advies door de vreemdeling slechts met succes bestreden worden door een contra-expertise van een andere deskundige in te brengen. Niet in geschil is dat eiseres de uitkomst van het gezichtsvergelijkend onderzoek niet heeft weerlegd door een contra-expertise. De enkele stelling dat dit onderzoek niet juist is, is onvoldoende om aan de uitkomst daarvan te twijfelen. Verweerder mocht daarom bij zijn beoordeling van het deskundigenonderzoek van Bureau Documenten uitgaan en de conclusies hiervan aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Dit geldt tevens voor de uitkomst van het onderzoek van Bureau Documenten van 14 juli 2021.
4.5.
De arresten LH [10] en XY [11] waarop eiseres zich beroept, leiden niet tot een ander oordeel, nu verweerder de door eiseres overgelegde documenten op echtheid heeft onderzocht. De in die arresten bedoelde situatie is daarom niet aan de orde.
4.6.
Het is aan eiseres om naar waarheid haar personalia op te geven. Nu de bewijslast terzake daarvan bij eiseres ligt, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om contact op te nemen met de ambassade en om onderzoek te doen naar de identiteit van eiseres.
4.7.
De rechtbank ziet in wat eiseres verder nog heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel.
4.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig kunnen worden geacht.
5. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu het beroep ongegrond wordt verklaard en er niet langer sprake is van connexiteit.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

In de zaak NL 22.3094:
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
In de zaak NL22.3095:
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het niet eens bent met deze uitspraak. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 201809212/1/V2.
3.Zie het proces-verbaal van 27 februari 2018 van de Koninklijke Marechaussee.
4.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
5.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
6.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
7.202101614/1/V3.
8.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw (een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard).
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636, en van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2488.
10.Zie het arrest van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2021:478.
11.Zie het arrest van 9 september 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2021:710.