In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van asielaanvragen van twee Pakistaanse eisers, die stelden te zijn bedreigd en mishandeld vanwege hun deelname aan demonstraties voor de rechten van christenen. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen op basis van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eisers. De eisers, geboren in 1957 en 1961, hebben verklaard dat zij viermaal hebben deelgenomen aan demonstraties en dat zij problemen hebben ondervonden als gevolg van deze deelname. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eisers summier, vaag en tegenstrijdig waren, en dat er onvoldoende bewijs was dat zij daadwerkelijk als vluchteling konden worden aangemerkt volgens het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn bedreigd en mishandeld vanwege hun activiteiten. De rechtbank concludeerde dat de gehoren zorgvuldig zijn verlopen en dat de documenten die de eisers wilden overleggen niet voldoende waren om hun claims te onderbouwen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.