ECLI:NL:RBDHA:2022:11539
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep inzake asielaanvraag en Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin was bepaald dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser is niet verschenen op de zitting, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep onmiddellijk na de zitting ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat eiser niet had bestreden dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat was voor zijn asielaanvraag. In het bestreden besluit had verweerder gemotiveerd gereageerd op de bezwaren van eiser tegen zijn overdracht aan Duitsland. De rechtbank concludeerde dat, gezien het claimakkoord, de aanname bestond dat de Duitse autoriteiten het asielverzoek van eiser zouden behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen. Eiser had niet gemotiveerd betwist dat hij niet in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zou worden uitgezet naar Polen.
Verder stelde de rechtbank vast dat eiser, voor zover hij beweerde dat zijn rechten in Duitsland geschonden zouden worden, eerst in Duitsland diende te klagen. De rechtbank oordeelde dat het feit dat eiser geen asielgehoor had gehad in Duitsland niet leidde tot een ander oordeel, aangezien eiser zelf had aangegeven niet de intentie te hebben om in Duitsland asiel aan te vragen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.