Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 7 juli 2021, met de daarin genoemde stukken, waarbij deze zaak (ambtshalve) is verwezen naar team handel van deze rechtbank;
- het tussenvonnis van 13 april 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging nadere producties 32 t/m 36.
2.De feiten
6. Non-concurrentiebeding
‘Heb daar gewerkt bij [naam 1] wat een drama zeg.’
‘De eigenaar is [naam 3] , toch?’
‘Nee [eiser] ’
‘ [X] , [de Rijschool] en [naam 1] valt onder 1 hoedje.’
3.Het geschil
4.De beoordeling
geldingsduurvan het concurrentiebeding hebben willen verlengen, maar niet de inhoud ervan hebben willen wijzigen. Dit geldt dus ook voor de hoogte van de boete op de niet-naleving ervan die in de franchiseovereenkomst is gesteld op een (eenmalig) bedrag van € 5.000,-. [eiser] heeft betoogd dat in artikel 5 van de schikking nog een additionele boete zou zijn overeengekomen van € 1.000,- per overtreding van het concurrentiebeding. Dit betoog faalt. Anders dan [eiser] naar voren heeft gebracht, doelt artikel 5 van de schikking met “
de hiervoor genoemde verboden”klaarblijkelijk op de in de artikelen 2 tot en met 4 van de schikking met name genoemde en uitgewerkte verboden, zoals op welke locaties [gedaagde] wel/niet rijlessen mag verzorgen en/of leerlingen examens mogen afleggen, alsmede het aan [gedaagde] opgelegde verbod om zich belastend uit te laten over [eiser] . Ook de ratio van het concurrentiebeding, die is gelegen in de wens om “
franchisegever te beschermen tegen de economische schade van het verlies van leerlingen die franchisegever aan franchisenemer heeft doorgezonden”,verzet zich tegen een uitleg van de schikking op grond waarvan [gedaagde] in aanvulling op de eenmalige boete van € 5.000,- zoals opgenomen in de franchiseovereenkomst, nog eens € 1.000,- per overtreding van het concurrentiebeding aan [eiser] zou moeten betalen.
fysiekbordje met de bedrijfsnaam van [naam 2] . Zie onderstaande afbeeldingen: