ECLI:NL:RBDHA:2022:11902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.6148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder. Het bestreden besluit van 8 april 2022 hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 april 2022 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank overwoog dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de aanvaardbaarheid van de asielprocedure in Frankrijk. Eiser voerde aan dat hij niet terug wilde naar Frankrijk vanwege structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen, zoals beschreven in het AIDA rapport van 2021. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zou komen te verkeren.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat verweerder een uitzondering op de Dublinverordening had moeten maken. De beroepsgrond van eiser werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 april 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6148
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.D. van Elst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.6149, op 26 april 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een verzoek naar Frankrijk verstuurd om eiser terug te nemen. Frankrijk heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser stelt dat hij niet terug wil naar Frankrijk. In Frankrijk is namelijk sprake van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Daarbij verwijst eiser naar het AIDA rapport van 2021. Hierin staat dat de omstandigheden waarin Dublinterugkeerders terechtkomen in Frankrijk zeer gecompliceerd zijn. Dublinterugkeerders worden bij aankomst doorverwezen naar de Préfecture waar zij zich moeten melden. Er is daar niemand aanwezig die hen daarbij helpt, zodat asielzoekers zelf moeten uitzoeken waar ze moeten zijn. Eiser acht zich niet zo
Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
zelfredzaam dat hij zich zonder hulp kan inschrijven bij terugkeer naar Frankrijk. Daarbij komt dat het ook nog maar de vraag is of eiser daadwerkelijk opvang zal krijgen. De helft van de asielzoekers die een aanvraag hebben ingediend in Frankrijk krijgen daadwerkelijk opvang. Veel asielzoekers leven op straat, dit heeft eiser zelf ook ervaren tijdens zijn eerdere verblijf in Frankrijk. Op grond van het voorgaande bestaat er gegronde vrees dat eiser bij overdracht aan Frankrijk in een situatie terechtkomt die in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie is, aldus eiser.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.3 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is daarin niet geslaagd.
4. Eiser beroept zich op het AIDA rapport van 2021. De informatie die in dit rapport staat is niet wezenlijk anders dan de informatie in voorgaande rapporten aan de hand waarvan eerder is geoordeeld dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Uit het door eiser aangehaalde AIDA rapport van 2021 blijkt dat er niet voor alle vluchtelingen direct een plaats in de opvang beschikbaar is en dat Dublinclaimanten in Frankrijk problemen kunnen ondervinden bij het vinden van ondersteuning in hun asielprocedure. Dit is echter onvoldoende om de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid te halen, namelijk dat eiser buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om, in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie kan terechtkomen. Dat eiser een vorige keer, naar eigen zeggen, op straat heeft geleefd is onvoldoende om te concluderen dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Niet is gebleken dat er voor eiser geen mogelijkheid zou open staan om bij de hogere Franse autoriteiten te klagen over het verloop van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen. Het is niet gebleken dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 april 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.