ECLI:NL:RBDHA:2022:11906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1944 RECTIFICATIE
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'familie en gezin' had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze procedure. Het primaire besluit van 9 juli 2018, waarin de aanvraag van verzoeker werd afgewezen, werd in het bestreden besluit van 3 mei 2019 bevestigd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. In een aanvullend besluit van 1 februari 2021 bleef het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit eveneens ongegrond.

Op 30 maart 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Verzoeker wilde met zijn aanvraag bereiken dat hij in Nederland mocht verblijven bij zijn vader, die een verblijfsvergunning had die met terugwerkende kracht was ingetrokken. Verweerder verzocht de rechtbank om het beroep van verzoeker aan te houden in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep van de vader van verzoeker. Verweerder heeft zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker geen rechtmatig verblijf had en kon worden uitgezet, maar dat het instellen van beroep niet zou leiden tot uitzetting. Aangezien er geen geschil meer was over de uitzetting, werd het verzoek kennelijk gegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de uitzetting van verzoeker verboden tot vier weken na de beslissing op het beroep. Tevens werd het beroep aangehouden totdat uitspraak was gedaan in het hoger beroep van de vader van verzoeker. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 21/1944 RECTIFICATIE PAGINA 3

uitspraak van de voorzieningenrechter vatopn 21 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2018 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘familie en gezin’ afgewezen.
In het besluit van 3 mei 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 1 februari 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen (aanvullend besluit). Het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit blijft ongegrond.
Op 30 maart 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verzoeker wil met zijn aanvraag bereiken dat hij in Nederland mag verblijven bij zijn vader ( [A] , referent). De vader van verzoeker had een verblijfsvergunning, maar deze is met terugwerkende kracht ingetrokken. Hierover is zijn vader in procedure. Recent is door de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van verzoekers vader. [1] Verweerder is het niet eens met die uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
3. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het beroep van verzoeker aan te houden in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep van de vader van verzoeker. Vanwege dit verzoek om aanhouding, heeft verweerder in zijn brief van 12 april 2022 meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en kan worden uitgezet. Met het instellen van beroep tegen het bestreden besluit wordt niet bereikt dat hij niet kan worden uitgezet. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten.
5. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat op dit moment van uitzetting van verzoeker moet worden afgezien, is het verzoek kennelijk gegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen en uitzetting wordt verboden tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
6. Het beroep wordt aangehouden totdat uitspraak is gedaan in het hoger beroep over de intrekking van de verblijfsvergunning van de vader van verzoeker.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 18 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1423).