In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging Gezelschap van Gildehuizen Den Haag (eiseres) en de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (verweerder) over de verstrekking van gegevens op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres had verzocht om openbaarmaking van datasets die verband houden met rijexamens, waaronder gegevens van kandidaten en examinatoren. Verweerder heeft een deel van het verzoek gehonoreerd, maar heeft geweigerd om bepaalde persoonsgegevens, zoals geboortemaand en geboortejaar van kandidaten, openbaar te maken, omdat dit inbreuk zou maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat openbaarmaking van de gevraagde gegevens zou leiden tot identificatie van kandidaten en examinatoren, wat in strijd zou zijn met de Wob. De rechtbank oordeelt dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Eiseres heeft betoogd dat de anonimiteit gewaarborgd kan worden, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank heeft de weigering van verweerder om de gevraagde gegevens openbaar te maken, gegrond verklaard en het beroep van eiseres ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen transparantie en de bescherming van persoonsgegevens in het kader van de Wob. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de openbaarmaking van de antwoorden op klanttevredenheidsonderzoeken over examinatoren niet kan plaatsvinden, omdat dit ook zou leiden tot onevenredige benadeling van de examinatoren. De rechtbank heeft de zaak afgesloten zonder proceskostenveroordeling.