ECLI:NL:RBDHA:2022:12012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.13561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van artikel 1F van de Vreemdelingenwet met inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemenitische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 21 april 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij artikel 1F van de Vreemdelingenwet van toepassing werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser bijgestaan werd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn verklaringen over zijn werkzaamheden voor de telecommaatschappij MTN consistent en gedetailleerd was, maar dat dit niet voldoende was om de toepassing van artikel 1F te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de eiser verantwoordelijk was voor het doorgeven van persoonlijke gegevens aan de Jemenitische veiligheidsdiensten, wat bijdroeg aan de mogelijkheid van deze diensten om misdrijven te plegen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht een inreisverbod van tien jaar heeft opgelegd, omdat de eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13561

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopIn het besluit van 17 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.13562, op 28 oktober 2022 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Garabetian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit. Op 21 april 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. [1] Op eiser wordt artikel 1F van het Vv [2] van toepassing geacht. Op grond van artikel 66a, vierde lid, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en over c, van het Vb [3] , is daarom tevens een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte concludeert dat artikel 1F van het Vv op hem van toepassing is. Hij stelt dat hij tijdens het nader gehoor heeft gelogen en wijst op diverse tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Andere asielzoekers in de opvang hadden hem verteld dat hij zijn verhaal zo spectaculair mogelijk moest maken om kans te maken op een verblijfsvergunning, daarom heeft hij verklaringen afgelegd die niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Verweerder dient zich te vergewissen van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen en hij dient na te gaan of die verklaringen tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een 1F-situatie. Dat is onvoldoende gebeurd, waardoor sprake is van onzorgvuldige besluitvorming.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De kern van het asielrelaas van eiser ziet op zijn werkzaamheden voor telecommaatschappij MTN. Daarover heeft hij in het nader gehoor uitgebreid verklaard. Zo heeft eiser gesteld dat hij van 2005 tot aan zijn vertrek uit Jemen in 2017 werkzaam is geweest voor MTN. [4] Hij wordt dan ook niet gevolgd in de pas ter zitting ingenomen stelling dat hij alleen in de periode van 2011 tot 2015 voor MTN werkte. Verder is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij op verzoek van de autoriteiten dan wel de Jemenitische veiligheidsdiensten heel vaak (een niet te tellen aantal keer) persoonlijke gegevens van de klanten van MTN heeft doorgegeven. [5] Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat geen sprake is van inconsistenties in de verklaringen van eiser die zien op deze kern van het asielrelaas. Eiser heeft gedetailleerd en consistent verklaard over zijn werkzaamheden voor MTN. Het enkele feit dat er zaken zijn die vragen oproepen, maakt nog niet dat het hele asielrelaas ongeloofwaardig moet worden geacht.
5. Ook de reden die eiser heeft aangevoerd voor het naar eigen zeggen leugenachtige verklaren, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser heeft immers een eigen verantwoordelijkheid om naar waarheid te verklaren. Verweerder heeft hem daar ook op gewezen bij aanvang van het nader gehoor. [6] De gestelde valse verklaringen komen dan ook voor zijn rekening en risico.
6. Voor zover eiser stelt dat ten onrechte 1F aan hem wordt tegengeworpen, geldt het volgende. In paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vc [7] staat dat om te bepalen of de betrokken vreemdeling individueel verantwoordelijk dient te worden gehouden voor misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vv de ‘
personal and knowing participationtest’ wordt toegepast. Beoordeeld wordt daarbij of ten aanzien van de betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van de betreffende misdrijven (‘
knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘
personal participation’). Indien hiervan sprake is, kan artikel 1F van het Vv worden tegengeworpen. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
7. In het voornemen heeft verweerder uitgebreid uiteengezet waarom er in het geval van eiser sprake is van zowel knowing als personal participation. Eiser heeft daar te weinig tegen ingebracht om tot een ander oordeel te komen. Ter zitting heeft hij wel gesteld dat de Jemenitische veiligheidsdiensten de data van MTN niet nodig hebben, aangezien zij zelf voldoende middelen hebben om mensen op te sporen. De werkzaamheden waarover hij in het nader gehoor heeft verklaard, waren volgens eiser dan ook niet onontbeerlijk om mensen op te kunnen pakken en te folteren. Uit de hiervoor onder 6 genoemde paragraaf van de Vc blijkt echter dat ook sprake is van personal participation als de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1F van het Vv heeft gefaciliteerd. Uit de door verweerder in het voornemen aangehaalde openbare bronnen blijkt dat de Jemenitische veiligheidsdiensten zich gedurende de gehele periode dat eiser werkzaam was voor MTN schuldig hebben gemaakt aan willekeurige arrestatie, detentie, gedwongen verdwijning, marteling, foltering en mishandeling van (vermeend) politieke tegenstanders en burgers die verdacht werden van terrorisme of anderszins werden beschouwd als een gevaar voor de nationale veiligheid. Met het doorspelen van persoonlijke gegevens van klanten van MTN aan de veiligheidsdiensten heeft eiser deze klanten in een positie gebracht waarin zij het risico liepen slachtoffer te worden van deze misdrijven. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser er in wezenlijke mate aan heeft bijgedragen dat het Jemenitische regime misdrijven heeft kunnen plegen, zodat hij terecht heeft geconcludeerd dat artikel 1F van het Vv op eiser van toepassing is.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft besloten dat eiser op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw Nederland onmiddellijk moet verlaten omdat hij een gevaar is voor de openbare orde. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw wordt in dat geval ook een inreisverbod uitgevaardigd. Het vierde lid geeft verweerder de mogelijkheid om een inreisverbod voor langer van vijf jaar op te leggen indien de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Aan eiser is een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Het inreisverbod is een instrument uit de Terugkeerrichtlijn. [8] Als Unierechtelijk criterium voor het opleggen van een zwaar inreisverbod geldt dat een vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving moet vormen.
9. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het K. en H.F. arrest [9] uiteengezet hoe met dit criterium moet worden omgegaan bij vreemdelingen op wie artikel 1F van het Vv van toepassing is. De Afdeling [10] heeft vervolgens in haar uitspraak van 16 december 2020 [11] overwogen dat niet langer kan worden gehandhaafd dat de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vv automatisch tot het oordeel leidt dat de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt. Verweerder moet een individuele beoordeling maken waarbij de in punt 66 van het arrest K. en H.F. genoemde omstandigheden kenbaar worden betrokken.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het voornemen voldoende gemotiveerd waarom eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. Hierbij zijn de in het arrest K. en H.F. genoemde omstandigheden kenbaar betrokken. Eiser heeft niet uitgelegd op welke punten verweerder een en ander onjuist zou hebben beoordeeld. Verweerder heeft daarom aan eiser een vertrektermijn kunnen onthouden en terecht tegen hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.P. 5, 6 en 14 NG.
5.P. 7 NG.
6.P. 2 NG.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Richtlijn 2008/115/EG.
9.Arrest van 2 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:296.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.