3.5.Voornoemde overwegingen 3.4.1 t/m 3.4.3 zien op verschillende elementen die relevant kunnen zijn voor de vraag of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank verwijst daarbij naar het eerder genoemde arrest Khan. Weliswaar zijn er bijna geen stukken overgelegd om de gestelde meer dan gebruikelijke afhankelijkheid te onderbouwen, maar op grond van het bezwaarschrift kon er niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over het standpunt in het primaire besluit dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het horen van referent in bezwaar. De beroepsgrond slaagt.
4. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen dwangsom aan haar heeft toegekend. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen dwangsom heeft toegekend, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is verklaard. Uit het voorgaande volgt dat het bezwaar niet ‘kennelijk’ ongegrond is. Verweerder had daarom een dwangsom moeten toekennen. Gelet op artikel 4:17, tweede en derde lid, van de Awb, in samenhang bezien met artikel 7:14 van de Awb, bedraagt de dwangsom, te rekenen vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De dwangsom die verweerder heeft verbeurd loopt vanaf 14 november 2019. Sinds die datum zijn meer dan 42 dagen verstreken. De maximale dwangsom van € 1.442,- is verbeurd. Ook deze beroepsgrond slaagt.
5. Hoewel het beroep gegrond is, overweegt de rechtbank in het kader van finale geschillenbeslechting nog dat – anders dan eiseres betoogt – geen toepassing gegeven kan worden aan artikel 4:84 van de Awb. Dat wetsartikel gaat namelijk over de toepassing van beleidsregels, terwijl dat in deze zaak niet aan de orde is. Artikel 8 van het EVRM is geen beleidsregel. Deze beroepsgrond faalt.
6. Gelet op wat is overwogen onder 3 en 4 is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Het is niet nodig wat eiseres verder in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft aangevoerd nu te bespreken, omdat verweerder eerst opnieuw op het door eiseres gemaakte bezwaar moet beslissen en daarvoor referent moet horen. Daarbij zal hij moeten betrekken wat in beroep en ter zitting nog is aangevoerd. De rechtbank stuurt daarom de zittingsaantekeningen naar partijen. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).