ECLI:NL:RBDHA:2022:12061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
21/4032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening en de definitie van zelfstandige woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eiser ontving sinds 25 maart 2019 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De gemeente heeft de uitkering van eiser per 1 september 2020 gewijzigd, waarbij de kostendelersnorm werd toegepast. Eiser betwistte de toepassing van deze norm en stelde dat hij in een zelfstandige woonruimte woonde, ondanks dat hij in een kraakpand verbleef zonder huurovereenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake was van zelfstandige woonruimte, aangezien hij geen eigen voorzieningen had die aan de eisen van de Huursubsidiewet voldeden. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, zoals het ontbreken van een deugdelijk slot en de aansluiting van sanitaire voorzieningen op de riolering, niet voldoende waren om zijn woonruimte als zelfstandig te kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat de gemeente aan zijn bewijslast had voldaan en dat de beroepsgrond van eiser faalde.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsgerechtigden om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor zelfstandige woonruimte, vooral in situaties waar meerdere bewoners in een pand zijn gehuisvest. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Procesverloop

In het besluit van 23 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ingevolge de Participatiewet (Pw) ontving, met ingang van 1 september 2020 gewijzigd.
In het besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser ontvangt sinds 25 maart 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser woont op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] ([naam huis]). Dit betreft een kraakpand waar meerdere mensen wonen. Bij het toepassen van de kostendelersnorm is verweerder uitgegaan van zes medebewoners. Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft verweerder het besluit van 25 maart 2019 herroepen en het aantal kostendelende medebewoners vastgesteld op twee.
1.2
Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft verweerder de uitkering van eiser over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 herzien. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 1 september 2019 drie en per 25 september 2019 sprake is van vier kostendelende medebewoners.
1.3
Bij besluit van 6 april 2020 heeft verweerder de uitkering van eiser over de periode van 14 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 herzien. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 14 februari 2020 sprake was van vijf en per 21 maart 2020 van zes kostendelende medebewoners.
2. Bij het na bezwaar gehandhaafde besluit heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van 1 september 2020 gewijzigd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat per die datum sprake is van vijf in plaats van zes kostendelende medebewoners.
3. Eiser betwist dat er sprake is van kostendelende medebewoners. In het pand waarin hij woont, zijn meerdere woningen aanwezig. Hoewel de eigenaar van het pand de woning niet heeft opgesplitst, heeft eiser dit zelf gedaan. Hierdoor heeft hij de exclusieve beschikking over een afgescheiden gedeelte van het pand. Zijn deel is onafhankelijk van de andere wooneenheden bereikbaar en beschikt over eigen voorzieningen. Zijn woning is op grond van de Huursubsidiewet als zelfstandige woning aan te merken. Het feit dat er geen huurovereenkomst, danwel andere afspraken met de eigenaar zijn gemaakt, er geen commerciële huur wordt betaald en er evenmin geen sprake is van een onderhuursituatie maakt dat niet anders, aldus eiser. Het feit dat zijn woning niet over een deugdelijk slot beschikt, de douche en het toilet niet zijn aangesloten op de riolering en de woonruimte geen eigen meters zou bevatten, kunnen geen geldige argumenten zijn om de woonruimte niet als zelfstandige woonruimte aan te merken. Tot slot stelt eiser dat verweerder had moeten onderzoeken of eiser zijn woonruimte kan bereiken zonder daarbij ruimte te passeren waarover andere zeggenschap hebben, omdat dit voor eiser lastig is om aan te tonen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Eiser voert aan dat de kostendelersnorm ten onrechte is toegepast omdat hij zijn kosten niet kan delen met zijn medebewoners. De beroepsgrond faalt.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is het besluit tot toepassing van de kostendelersnorm een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3
Eiser heeft niet betwist dat de personen die ingeschreven stonden in de BRP ook daadwerkelijk woonden op het uitkeringsadres. Verder is niet in geschil dat de medebewoners niet vallen onder de uitzonderingssituaties van artikel 22a Pw. Reeds gelet daarop heeft verweerder voldaan aan zijn bewijslast. Verder is van belang dat het vaste rechtspraak is, zie de in 4.2 genoemde uitspraak, dat bij toepassing van de kostendelersnorm het niet relevant is of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten.
4.4
Eiser betoogt dat sprake is van zelfstandige woonruimte. In de Participatiewet is het begrip woning niet gedefinieerd. De vraag of in het geval van eiser sprake is van zelfstandige woonruimte vereist daarom een zelfstandige beoordeling. De CRvB heeft in de uitspraak van 17 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2159), onder verwijzing naar de uitspraak van 20 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:79), vastgesteld dat onder woning moet worden verstaan een zelfstandige woning met eigen toegang, waar geen wezenlijke woonfuncties woon-, en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.
4.5
Blijkens de stukken heeft eiser de deur van zijn ruimte afgesloten met een hangslot. Daarnaast heeft hij een portapotti geplaatst en een douchekop aan de muur bevestigd met daaronder een teil. Zowel het “toilet” als de “douche” zijn niet op de riolering aangesloten. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog, dat deze feiten geen vereiste zijn om van zelfstandige woonruimte te kunnen spreken. Zijn niet onderbouwde stelling dat deze situaties waarschijnlijk frequent voorkomen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Zoals onder 4.4 is overwogen heeft de CRVB uitspraak gedaan over de invulling van het begrip woning. Dat daarbij niet is overwogen dat de aanwezige voorzieningen moeten zijn aangesloten op de riolering maakt niet dat deze aansluit niet vereist is. De meeste woningen zijn aangesloten op een riolering danwel op een andere voorziening om het afvalwater af te voeren. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. Het douchewater wordt opgevangen in een teil en het mobiele toilet bevat een opvangreservoir. Zowel de teil als het reservoir moeten door eiser handmatig worden geleegd (in het riool). Dat dit een situatie is die frequent voor komt, anders dan tijdens een tijdelijk periode tijdens een verbouwing, is niet aannemelijk. Daarnaast heeft eiser niet betwist dat hij niet over een eigen kookgedeelte beschikt.
4.6
Het betoog van eiser dat verweerder had moeten onderzoeken of eiser zijn woonruimte kan bereiken zonder vertrekken of gangen te passeren waarover anderen zeggenschap hebben, slaagt niet. Nu verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor het toepassen van de kostendelersnorm is voldaan, ligt het op de weg van eiser om aan te tonen dat in zijn geval niet aan die voorwaarden is voldaan. Dat het voor hem lastig is om “zeggenschap” aan te tonen, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
4.7
Tot slot is er geen sprake van een huurovereenkomst tussen eiser en de eigenaar van het pand, danwel betaling van commerciële huur aan de eigenaar, zodat de uitzondering van aritkel 19a, eerste lid van de onder b, Pw zich niet voordoet.
4.8
Gezien het voorgaande is de woonruimte van eiser niet aan te merken als zelfstandige woonruimte en heeft verweerder terecht de medebewoners meegenomen bij de berekening van de kostendelersnorm.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.10 oktober 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:3451