ECLI:NL:RBDHA:2022:12064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
20/7028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in een kraakpand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eiser betwistte de toepassing van de kostendelersnorm door de gemeente, die zijn uitkering over de periode van 14 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 had herzien en een bedrag van € 51,07 had teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de kostendelersnorm terecht was toegepast, omdat de eiser woonde in een kraakpand met meerdere medebewoners, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van zelfstandige woonruimte. De rechtbank overwoog dat de eiser niet kon aantonen dat hij de kosten niet kon delen met zijn medebewoners en dat de voorwaarden voor de toepassing van de kostendelersnorm waren vervuld. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsverlenende organen om de relevante feiten te verifiëren bij de toepassing van de kostendelersnorm.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2020 (primair besluit I) heeft verweerder de uitkering van eiser in gevolge de Participatiewet (Pw) over de periode van 14 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 herzien.
In het besluit van 14 april 2020 (primair besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 51,07 van eiser teruggevorderd.
In het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser ontvangt sinds 25 maart 2019 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Eiser woont op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] ( [naam huis] ). Dit betreft een kraakpand waar meerdere mensen wonen. Bij het toepassen van de kostendelersnorm is verweerder uitgegaan van zes medebewoners. Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft verweerder het besluit van 25 maart 2019 herroepen en het aantal kostendelende medebewoners vastgesteld op twee.
1.2
Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft verweerder de uitkering van eiser over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 september 2019 herzien. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 1 september 2019 sprake is van drie en per 25 september 2019 van vier kostendelende medebewoners.
2.1
Bij primair besluit I heeft verweerder de uitkering van eiser over de periode van 14 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 herzien. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op 14 februari 2020 sprake was van vijf en per 21 maart 2020 van zes kostendelende medebewoners.
2.2
Bij primair besluit II heeft verweerder een bedrag van € 51,07 van eiser teruggevorderd. Dit is de over de periode van 14 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 te veel betaalde bijstand.
2.3
Deze besluiten heeft verweerder na bezwaar gehandhaafd.
Standpunt eiser
3. Eiser betwist dat er sprake is van kostendelende medebewoners. In het pand waarin hij woont, zijn meerdere woningen aanwezig. Hoewel de eigenaar van het pand de woning niet heeft opgesplitst, heeft eiser dit zelf gedaan. Hierdoor heeft hij de exclusieve beschikking over een afgescheiden gedeelte van het pand. Zijn deel is onafhankelijk van de andere wooneenheden bereikbaar en beschikt over eigen voorzieningen. Zijn woning is op grond van de Huursubsidiewet als zelfstandige woning aan te merken. Het feit dat er geen huurovereenkomst, danwel andere afspraken met de eigenaar zijn gemaakt, er geen commerciële huur wordt betaald en er evenmin sprake is van een onderhuursituatie maakt dat niet anders, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Eiser voert aan dat de kostendelersnorm ten onrechte is toegepast omdat hij zijn kosten niet kan delen met zijn medebewoners. De beroepsgrond faalt.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is het besluit tot toepassing van de kostendelersnorm een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3
Eiser heeft niet betwist dat de personen die ingeschreven stonden in de BRP ook daadwerkelijk woonden op het uitkeringsadres. Verder is niet in geschil dat de medebewoners niet vallen onder de uitzonderingssituaties van artikel 22a Pw.
Reeds gelet daarop heeft verweerder voldaan aan zijn bewijslast. Verder is van belang dat het vaste rechtspraak is, zie de in 4.2 genoemde uitspraak, dat bij toepassing van de kostendelersnorm het niet relevant is of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten.
4.4
Eiser betoogt dat sprake is van zelfstandige woonruimte. In de Participatiewet is het begrip woning niet gedefinieerd. De vraag of in het geval van eiser sprake is van zelfstandige woonruimte vereist daarom een zelfstandige beoordeling. De CRvB heeft in de uitspraak van 17 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2159), onder verwijzing naar de uitspraak van 20 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:79), vastgesteld dat onder woning moet worden verstaan een zelfstandige woning met eigen toegang, waar geen wezenlijke woonfuncties woon-, en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.
4.5
Blijkens de stukken heeft eiser de deur van zijn ruimte afgesloten met een hangslot. Daarnaast heeft hij een portapotti geplaatst en een douchekop aan de muur bevestigd met daaronder een teil. Zowel het “toilet” als de “douche” zijn niet op de riolering aangesloten. Niet is gebleken dat eiser een eigen kookgedeelte in zijn ruimte heeft. Evenmin is duidelijk of hij zijn woonruimte kan bereiken zonder vertrekken of gangen te passeren waarover anderen zeggenschap hebben. Tot slot is er geen sprake van een huurovereenkomst tussen eiser en de eigenaar van het pand, danwel betaling van commerciële huur aan de eigenaar, zodat de uitzondering van aritkel 19a, eerste lid van de onder b, Pw zich niet voordoet.
4.6
Gezien het voorgaande is de woonruimte van eiser niet aan te merken als zelfstandige woonruimte en heeft verweerder terecht de medebewoners meegenomen bij de berekening van de kostendelersnorm.
5. Nu verweerder terecht de kostendelersnorm op eiser van toepassing heeft verklaard, en eiser het aantal medebewoners niet heeft betwist, heeft verweerder terecht de uitkering van eiser over de periode van 14 februari 2020 tot en met 30 maart 2020 herzien en de in die periode te veel betaalde uitkering van eiser teruggevorderd. Van bijzondere omstandigheden naar aanleiding waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien, is de rechtbank niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.10 oktober 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:3451