ECLI:NL:RBDHA:2022:12222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL21.18677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese minderjarige op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese minderjarige, had de aanvraag ingediend met het doel om bij haar vader in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet kunnen aantonen van haar identiteit en de familierechtelijke band met haar vader, referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde documenten en de nieuwe omstandigheden die zich hebben voorgedaan, zoals het Algemeen Ambtsbericht 2020. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende gemotiveerd had waarom eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt en dat er onvoldoende bewijs was dat er geen sprake was van een gezinsleven tussen eiseres en referent. De rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank en de relevante beleidsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18677

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Akkermans).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)” afgewezen.
In het besluit van 1 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2021 heeft rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht
(AWB 20/7964), het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In het besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent is ook verschenen. Als tolk is S.B. Aniania verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Eiseres stelt te zijn geboren op [2005] en stelt de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiseres is geboren uit een buitenechtelijke relatie tussen haar moeder en referent. Nadat haar moeder in januari 2017 is komen te overlijden, is zij uit Eritrea gevlucht omdat zij werd opgeroepen voor de dienstplicht. Sindsdien verblijft eiseres in een kamp van het UNHCR in Ethiopië, aldus eiseres. Eiseres wil bij haar vader, referent in Nederland verblijven en heeft op 19 oktober 2019 een aanvraag voor afgifte van een mvv ingediend met als doel “verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [referent] ”.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en in het besluit van 1 oktober 2020 het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiseres niet aangetoond dat zij het biologische of juridische kind van referent is. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat referent het rechtmatig gezag over haar heeft. Eiseres heeft gesteld dat haar moeder is overleden en dat het gezag daarom automatisch naar de overblijvende ouder gaat, maar volgens verweerder heeft eiseres dit overlijden niet aangetoond. Zij heeft immers geen officiële overlijdensakte overgelegd. Verder werpt verweerder eiseres tegen dat zij geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Volgens verweerder is het ook voor minderjarigen zoals eiseres mogelijk om een identiteitsbewijs of paspoort te krijgen, nu uit het Algemeen ambtsbericht 2017 volgt dat ouders voor hun minderjarige kinderen een paspoort kunnen aanvragen. Tot slot heeft verweerder gesteld dat referent niet beschikt over voldoende, duurzame en zelfstandige middelen van bestaan en eiseres ook daarom niet aan de voorwaarden voor een mvv voldoet. Het DNA-onderzoek dat nadien heeft plaatsgevonden en waaruit volgt dat referent de biologische vader van eiseres is maakt volgens verweerder niet dat de aanvraag wel moet worden toegewezen omdat eiseres haar identiteit en de identiteit van haar overleden moeder niet heeft aangetoond. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres de familierechtelijke band tussen haar en referent niet heeft aangetoond en dat nergens uit blijkt dat er gezinsleven tussen hen is.
3. Bij uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2021 is het bestreden besluit vernietigd omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde indicatieve documenten en omdat zich ten tijde van het beroep nieuwe omstandigheden voordeden zoals het verschijnen van een nieuw Algemeen ambtsbericht van 2020 waaruit onder meer volgt dat het ontbreken van een geboorteakte niet meer in alle gevallen kan worden tegengeworpen. Voorts heeft de rechtbank in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder eiseres en referent ten onrechte niet heeft gehoord. De rechtbank heeft verweerder vervolgens opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. [1] Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar identiteit vooralsnog niet heeft aangetoond en niet in bewijsnood verkeert. Verweerder stelt ten aanzien van de doopakte dat na onderzoek is geoordeeld dat deze niet in de gewijzigde staat is opgemaakt en afgegeven. Volgens verweerder valt niet in te zien waarom referent en eiseres niet eerder hebben verklaard over de onjuiste geboortedatum van eiseres. Daarnaast stelt verweerder dat het UNHCR-document weliswaar echt is bevonden, maar dit document is afgegeven op basis van eigen verklaringen. Gelet hierop en op de tegenstrijdige verklaringen van referent over het moment van verwekking, acht verweerder de identiteit van eiseres niet aangetoond. Ook stelt verweerder dat eiseres de identiteit van en de familierechtelijke relatie met haar moeder niet heeft aangetoond. Evenmin is het overlijden van de moeder van eiseres aangetoond. Dat eiseres geen officiële overlijdensakte kan overleggen, acht verweerder niet geloofwaardig. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat referent het gezag over haar heeft en dat zij feitelijk behoort tot het gezin van referent. Verweerder stelt dat referent pas in 2017 contact met eiseres heeft opgenomen, ondanks dat zijn familie sinds 2006 contact met eiseres onderhoudt. Ook heeft referent eiseres nooit in persoon gezien en is niet gebleken dat referent betrokken is geweest bij de opvoeding. Verder stelt verweerder dat geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiseres en referent omdat tussen hen geen sprake is van hechte persoonlijke banden.
Identiteit van eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt met de overgelegde UNHCR-registratiekaart. Eiseres was zich niet bewust van het feit dat haar geboortedatum bij nader inzien onjuist is, maar dit betekent niet dat er reden is om te twijfelen aan haar identiteit nu niet is gebleken van opzet. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 2022. [2] Volgens eiseres heeft verweerder verzuimd een integrale beoordeling te maken van de overgelegde documenten en verklaringen en heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd of eiseres het voordeel van de twijfel krijgt. Ook meent eiseres dat verweerder ten onrechte geen bewijsnood aanneemt ten aanzien van haar identiteit. Verweerder miskent dat eiseres geen paspoort kan aanvragen omdat zij minderjarig is en dat haar moeder is overleden. Van referent kan ook niet worden verwacht dat hij zich wendt tot de Eritrese autoriteiten om officiële documenten te verkrijgen. Ten aanzien van het ontbreken van de geboorteakte en de residence card betrekt verweerder ten onrechte het Algemeen Ambtsbericht Eritrea (AAB) van 2017. Ook miskent verweerder de verklaringen van eiseres dat haar familie tevergeefs een bewonerspas heeft geprobeerd te verkrijgen en dat een huisonderzoek is geweest bij eiseres waarbij alle documenten in beslag zijn genomen.
6. De rechtbank merkt allereerst op dat de ABRvS op 26 januari 2022 een uitspraak heeft gedaan over het door verweerder te hanteren beleid in nareiszaken. [3] De rechtbank zal met inachtneming van deze uitspraak, die ook gevolgen heeft voor het toetsingskader van deze zaak uitspraak doen. Uit de uitspraak van de ABRvS volgt dat verweerder alle documenten – ongeacht hun aard en status – in onderlinge samenhang bij zijn beoordeling moet betrekken, ongeacht of er bewijsnood bestaat. Voorts moet verweerder in aanvulling op het huidige beoordelingskader in nareiszaken expliciet bij de beoordeling betrekken of er aanleiding bestaat het voordeel van de twijfel te gunnen. Met name het belang van betrokken minderjarige kinderen speelt hierbij een belangrijke rol. In Eritrese zaken moet verweerder verder rekening houden met de informatie in het AAB 2020 over de beschikbaarheid van Eritrese documenten. Zo mag hij het ontbreken van geboorteakten in beginsel niet tegenwerpen en het ontbreken van schooldocumenten, als daarvoor een verklaring wordt gegeven die verweerder niet volgt, alleen met een deugdelijke en specifieke motivering. Wel mag verweerder een plausibele en op de persoon toegespitste verklaring verlangen als een vreemdeling stelt helemaal geen identiteitsdocumenten te bezitten.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt met documenten en verklaringen. Zoals is overwogen in de uitspraak van de ABRvS voornoemd schetst het AAB 2020 een aanmerkelijk ander beeld dan eerdere ambtsberichten over de beschikbaarheid van geboorteakten, schooldocumenten en in mindere mate, identiteitskaarten. Ook volgt uit die uitspraak dat in het geval van – door bijvoorbeeld een DNA-onderzoek vastgesteld – biologisch kerngezin, er minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan het bewijs van de identiteit van betrokkenen. In het onderhavige geval is uit DNA-onderzoek gebleken dat referent de biologische vader is van eiseres op grond waarvan de rechtbank concludeert dat ook in dit geval verweerder minder hoge eisen dient te stellen aan het bewijs betreffende het aantonen van de identiteit.
8. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar identiteit een UNHCR- registratiekaart, inschrijving van het ARRA en een doopakte overgelegd. Verweerder heeft zoals volgt uit rechtsoverweging 6.2 en 6.3 van de uitspraak van de ABRvS voornoemd ten onrechte een te geringe bewijswaarde toegekend aan deze documenten. Anders dan verweerder betoogt, blijkt dat UNHCR- en ARRA-documenten niet louter op basis van eigen verklaringen van een vreemdeling worden opgesteld, maar wordt een vreemdeling bij twijfel door de UNHCR en/of ARRA bevraagd en worden er bij twijfel nationaliteitscontroles gehouden, biometrische gegevens verwerkt en interviews gehouden.
9. Tegen de achtergrond van de wijze van waardering van het bewijs dat er ligt, de minder hoge eisen die aan het bewijs kunnen worden gesteld en tegen de achtergrond dat eiseres een achtergebleven minderjarig kind betreft, dient verweerder te motiveren waarom aan eiseres niet het voordeel van de twijfel wordt gegund en nader onderzoek wordt aangeboden om haar identiteit aannemelijk te maken.
10. Dat de doopakte niet echt is bevonden, maakt niet dat verweerder aan dit document voorbij kan gaan. De enkele stelling dat de verklaring over de onjuiste geboortedatum niet aannemelijk is, is onvoldoende. Verweerder moet motiveren waarom de gegeven verklaring in dit geval niet wordt gevolgd. Verweerder moet, mede in het licht van de uitspraak van de ABRvS, een integrale beoordeling maken waarom eiseres met de overgelegde documenten, in onderlinge samenhang bezien met haar verklaringen, haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
11. Voorts stelt verweerder ten onrechte dat eiseres niet in bewijsnood verkeert om haar identiteit aan te tonen. Verweerder heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd waarom van referent verwacht kan worden dat hij zich wendt tot de Eritrese autoriteiten om een paspoort voor eiseres aan te vragen. Dat referent genaturaliseerd en geen erkend vluchteling meer is, is in dit licht onvoldoende. Referent heeft namelijk verklaard dat hij niet naar de Eritrese ambassade durft wegens zijn kritische uitingen over het Eritrese regime. Verweerder heeft dit punt ten onrechte niet betrokken bij zijn besluitvorming. Dat referent onaannemelijke verklaringen heeft gegeven over het moment van de verwekking van eiseres kan zo zijn, maar dat maakt niet dat eiseres alleen al hierom niet in bewijsnood verkeert. Verweerder moet tegen deze achtergrond en de gestelde omstandigheid dat de moeder van eiseres is overleden (waarover hieronder meer) – opnieuw beoordelen of eiseres in bewijsnood verkeert. Ook heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom in dit specifieke geval er een daadwerkelijk risico bestaat op kinderontvoering.
12. Verder heeft verweerder ten onrechte het ontbreken van een geboorteakte aan eiseres tegengeworpen. Uit het AAB 2020 volgt dat er geen informatie kan worden vastgesteld over de daadwerkelijke geboorteregistratie en afgifte van geboorteakten. Verweerder heeft dit ten onrechte niet betrokken bij zijn beoordeling. Ook heeft verweerder ten onrechte verwezen naar eerdere ambtsberichten terwijl het AAB 2020 aanmerkelijk een ander beeld schetst ten aanzien van de beschikbaarheid van documenten. Aangezien niet is gebleken van concrete aanwijzingen dat eiseres in het bezit moet zijn van een geboorteakte, moet verweerder kenbaar motiveren waarom in het geval van eiseres het ontbreken van een geboorteakte haar toch kan worden tegengeworpen.
13. Voorts volgt uit het AAB 2020 dat meer dan de helft van de scholieren geen onderwijs volgt en is het mogelijk dat scholieren geen identiteitsbewijs (lees: schooldocument) hebben. Gelet hierop moet verweerder, bijvoorbeeld met een verwijzing naar de regio van herkomst en/of de leeftijd van eiseres, deugdelijk motiveren waarom de verklaring over het ontbreken van schooldocumenten al dan niet plausibel is.
14. Eiseres heeft verder verklaard dat zij na het overlijden van haar moeder is opgevangen door de familie van referent. Dit kan een verklaring zijn voor de omstandigheid dat eiseres niet over bepaalde documenten beschikt. Verweerder moet deze verklaring, in samenhang bezien met de overige verklaringen en documenten bij zijn integrale beoordeling betrekken. Dit heeft verweerder ten onrechte niet gedaan.
Identiteit en overlijden van de moeder van eiseres
15. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat zij geen officiële overlijdensakte van haar moeder heeft overgelegd. Verweerder houdt ten onrechte vast aan de informatie uit het AAB 2017 zonder dit te plaatsen tegen de informatie uit het AAB 2020 en de algemeen moeilijke verkrijgbaarheid van documenten. Uit het AAB 2017 volgt dat er weliswaar een melding wordt gemaakt van het overlijden, maar er is geen nadere informatie over de afgifte van overlijdensaktes dan wel van schriftelijke bewijzen van overlijden.
16. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat het gezag over eiseres automatisch op referent overgaat als de identiteit en het overlijden van de moeder is aangetoond. [4] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het licht van de uitspraak van de ABRvS onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de identiteit en het overlijden van de moeder van eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Verweerder moet mede gelet op het feit dat de biologische relatie tussen eiseres en referent is vastgesteld, beoordelen of het risico op kinderontvoering in een ander licht komt te staan. Ook moet verweerder nader motiveren waarom de familierelatie tussen eiseres en haar moeder onvoldoende uit de overgelegde doopakte volgt. Verweerder dient een integrale beoordeling te maken van de overgelegde documenten. Verweerder moet de kerkelijke overlijdensakte, ook al betreft dit een kopie, de foto van het graf met de naam en de datum van het overlijden van de moeder met vertaling, die overeenkomen met verklaring kerk en doopakte, en de verklaring van de halfbroer van eiseres betrekken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit onvoldoende gedaan. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval wordt vastgehouden aan het AAB 2017 waaruit volgt dat het overlijden wordt geregistreerd in de databank middels een overlijdensbrief die afgegeven is door getuigenverklaringen. Gelet op de uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2022 moet verweerder nader motiveren waarom in dit geval onverkort kan worden vastgehouden aan het AAB 2017 terwijl het AAB 2020 een wezenlijk ander beeld schetst ten aanzien van de verkrijging van de overige documenten. Tegen deze achtergrond had verweerder zich kunnen afvragen of het niet kunnen overleggen van de overlijdensakte nog wel kan worden tegengeworpen. Ook moet verweerder nader motiveren waarom er geen waarde kan worden gehecht aan de verklaring van de halfbroer van eiseres omdat zijn identiteit niet is aangetoond. Verweerder moet tegen de achtergrond van de uitspraak van de ABRvS en het AAB 2020 motiveren of kan worden verwacht dat de halfbroer van eiseres met documenten zijn identiteit dan wel familierechtelijke relatie met eiseres aantoont.
Feitelijk behoren tot het gezin van referent
17. Eiseres voert verder aan dat zij sinds 2017 wel degelijk een onderdeel van het gezin van referent vormt. Om dit te bewijzen heeft eiseres chatberichten overgelegd van januari 2019 en van 2021. Dat referent pas laat (in de bezwaarfase) DNA-onderzoek heeft laten verrichten, maakt dit niet anders. Er was immers geen noodzaak om zekerheid hierover te verkrijgen. Ook heeft eiseres de financiële steun middels geldzendingen proberen aan te tonen. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen familie- of gezinsleven aanneemt in de zin van artikel 8 van het EVRM. Referent had immers ten tijde van het verwekken van eiseres een relatie met haar moeder. Ook is er sprake van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent. Dat referent eiseres nooit heeft ontmoet komt omdat het te riskant is om een reis naar Ethiopië te maken. Eiseres heeft sinds haar vertrek uit Eritrea contact met referent en heeft hiervan voldoende bewijsstukken overgelegd, aldus eiseres.
18. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat eiseres in het land van herkomst geen onderdeel uitmaakte van het gezin van referent. De rechtbank volgt verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres uit een relatie tussen haar moeder en referent is geboren vanwege de niet eensluidende verklaringen van referent hierover. Voor de beoordeling of eiseres nu feitelijk behoort tot het gezin van referent moet verweerder beoordelen of er sprake is van hechte persoonlijke banden in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarbij moet verweerder hetgeen hiervoor is overwogen betrekken bij zijn besluitvorming en opnieuw beoordelen of eiseres feitelijk tot het gezin van referent behoort. Ook moet verweerder, zoals eiseres terecht ter zitting heeft opgemerkt, opnieuw beoordelen of het contact tussen eiseres en referent inmiddels is hersteld of dat de intentie bestaat om het contact te herstellen. [5] Verweerder moet hierbij rekening houden met de omstandigheid dat eiseres en referent sinds het gestelde overlijden van de moeder contact met elkaar onderhouden met het oog op herstel van de relatie.
Conclusie
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder moet de zaak opnieuw beoordelen met inachtneming van de uitspraak van de ABRvS van 26 januari 2022 en het AAB 2020. Ook moet verweerder hetgeen hiervoor is overwogen betrekken bij zijn besluitvorming en bezien of aan eiseres het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Verder moet verweerder, als daaraan wordt toegekomen opnieuw beoordelen of de weigering van de mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM tegen de achtergrond dat familie- en gezinsleven wordt aangenomen als er pogingen zijn gedaan om het contact tussen een ouder en het kind te herstellen.
20. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat het aan verweerder is om de zaak opnieuw te beoordelen ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
21. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

4.Dit volgt uit pagina 28 van het AAB 2017.
5.Dit volgt uit de Werkinstructie 2020/16 van verweerder.