ECLI:NL:RBDHA:2022:12225
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit COA over vergoeding opvangkosten asielzoeker
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker uit Colombia en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser ontving een dwangsom van € 7.500,- van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) omdat er niet tijdig op zijn asielaanvraag was beslist. Het COA vroeg eiser om een vergoeding van € 803,33 voor de opvangkosten in mei 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de werkwijze van het COA in strijd is met de Procedurerichtlijn en dat de dwangsom niet als vermogen mag worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het COA de berekening van de vergoeding onzorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank oordeelde dat het COA niet voldoende had gekeken naar het vermogen van eiser bij aanvang van de opvang en niet had onderzocht of eiser andere financiële verplichtingen had. Hierdoor kon het COA niet goed vaststellen of er sprake was van vermogen boven de vermogensgrens. De rechtbank heeft het besluit van het COA vernietigd en het COA opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.518,-, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, aangezien het COA na het besluit aanvullende informatie van eiser had gevraagd, maar eiser deze om onduidelijke redenen niet had verstrekt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om rekening te houden met de financiële situatie van asielzoekers.