ECLI:NL:RBDHA:2022:12225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/5275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit COA over vergoeding opvangkosten asielzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker uit Colombia en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser ontving een dwangsom van € 7.500,- van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) omdat er niet tijdig op zijn asielaanvraag was beslist. Het COA vroeg eiser om een vergoeding van € 803,33 voor de opvangkosten in mei 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de werkwijze van het COA in strijd is met de Procedurerichtlijn en dat de dwangsom niet als vermogen mag worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het COA de berekening van de vergoeding onzorgvuldig heeft voorbereid. De rechtbank oordeelde dat het COA niet voldoende had gekeken naar het vermogen van eiser bij aanvang van de opvang en niet had onderzocht of eiser andere financiële verplichtingen had. Hierdoor kon het COA niet goed vaststellen of er sprake was van vermogen boven de vermogensgrens. De rechtbank heeft het besluit van het COA vernietigd en het COA opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 1.518,-, omdat het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, aangezien het COA na het besluit aanvullende informatie van eiser had gevraagd, maar eiser deze om onduidelijke redenen niet had verstrekt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om rekening te houden met de financiële situatie van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Colombia , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa)

(gemachtigde: mr. L.A. Van Els).

Inleiding

1. Eiser heeft van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een dwangsom ontvangen van € 7.500,-, omdat niet tijdig is beslist op zijn asielaanvraag. Het COa heeft daarom van eiser een vergoeding gevraagd in de kosten van zijn opvang in de maand mei 2021. Die vergoeding is met het besluit van 9 augustus 2021 vastgesteld op een bedrag van € 803,33.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, E. Fernandez als tolk en de gemachtigde van het COa.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet, mede op basis van de verstrekte gegevens, aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
Wordt er door het COa afbreuk gedaan aan het doel en effect van de Procedurerichtlijn?
4. Eiser voert aan dat de werkwijze van het COa afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van de Procedurerichtlijn [1] . Volgens de Procedurerichtlijn moeten lidstaten asielaanvragen zo spoedig mogelijk afronden. De dwangsom is bedoeld als prikkel voor bestuursorganen zoals de IND om de beslistermijnen na te leven. Als de asielzoeker (een deel van) de dwangsom echter moet inleveren bij het COa als vergoeding voor opvangkosten, dan doet dit afbreuk aan deze prikkel. De IND en het COa vallen namelijk onder dezelfde begroting, waarmee het een kwestie van broekzak-vestzak wordt.
5. De rechtbank ziet dat anders. Zoals het COa terecht heeft toegelicht, zijn het COa en de IND twee aparte bestuursorganen met een eigen begroting. Daar komt bij dat niet de hele dwangsom via de vergoeding voor kosten van de opvang bij het COa komt. Er wordt door het COa een berekening gemaakt om te bepalen welke vergoeding moet worden betaald. In die berekening houdt het COa in de eerste plaats rekening met het vermogen waarover iemand ‘vrij’ mag beschikken. Alleen dat deel van de dwangsom waarmee het vermogen boven deze vermogensgrens uitkomt, telt mee in de berekening. [2] Vervolgens wordt er de zogeheten interingsnorm (waarover hieronder meer) gebruikt, wat tot gevolg kan hebben dat iemand (nog) minder hoeft te betalen dan het deel van de dwangsom dat boven de vermogensgrens uitstijgt. Dat is in het geval van eiser ook zo geweest. Eiser heeft namelijk een dwangsom van € 7.500,- ontvangen, terwijl de vergoeding die het COA heeft berekend op een bedrag van € 803,33 neerkomt. Dat betekent dat de prikkel voor bestuursorganen om snel te beslissen op asielaanvragen ook nog bestaat als er een vergoeding voor kosten van opvang moet worden betaald vanwege een ontvangen dwangsom. Van afbreuk aan het doel en nuttig effect van de Procedurerichtlijn is geen sprake.
Valt de dwangsom aan te merken als immateriële schadevergoeding?
6. Volgens eiser is een dwangsom een vorm van immateriële schadevergoeding. Om die reden mag de dwangsom niet tot zijn vermogen worden gerekend. [3] Eiser verwijst in dat verband naar een uitspraak van 5 juli 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, [4] en een uitspraak van 17 december 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] .
7. De rechtbank is het niet met eiser eens. Een dwangsom heeft als doel het bestuursorgaan te prikkelen om tijdig te beslissen en kan daarom niet worden aangemerkt of gelijkgesteld met een schadevergoeding. Bovendien kan iemand naast een toegekende dwangsom nog een vergoeding krijgen voor geleden materiële of immateriële schade als gevolg van trage besluitvorming. Een dwangsom komt daarom niet in de plaats van een schadevergoeding. [6] Uit de rechtspraak die eiser noemt, kan dit ook niet worden afgeleid. Zo zegt de Afdeling in de door eiser aangehaalde uitspraak alleen dat iemand bij overschrijding van de beslistermijn een financiële compensatie kan krijgen in de zin van paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zijnde de paragraaf over dwangsommen bij niet tijdig beslissen. De Afdeling zegt niet dat zo’n dwangsom een vorm van schadevergoeding is. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de uitspraak van de voorzieningenrechter in Zwolle, omdat de voorzieningenrechter alleen heeft geoordeeld dat er op grond van de belangenafweging aanleiding is om een voorziening te treffen. De beroepsgrond slaagt niet.

Is de berekening van de te betalen vergoeding zorgvuldig tot stand gekomen?

8. Eiser vindt de berekening van het COa niet inzichtelijk. Zo is niet duidelijk waarom het COa als peilmoment 17 mei 2021 gebruikt. Dat is volgens eiser wel relevant, omdat hem alleen op het moment dat hij beschikt over voldoende middelen kan worden gevraagd om kosten van de opvang te vergoeden. Daarnaast begrijpt eiser niet waarom het COa de zogeheten interingsnorm gebruikt bij de berekening. Dit is iets van de bijstand en pakt in dit kader – in vergelijking tot de bijstand – onevenredig uit. Tot slot vindt eiser dat het COa zijn vermogenspositie (waaronder schulden en andere verplichtingen) had moeten onderzoeken voorafgaand aan het besluit. Dat heeft het COa ten onrechte niet gedaan.
9. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het COa als peildatum voor de berekening 17 mei 2021 heeft mogen gebruiken. Het COa heeft namelijk van de IND het bericht gekregen dat eiser op 17 mei 2021 een dwangsom van € 7.500,- heeft ontvangen. Het COa mag van deze informatie van de IND uitgaan, zeker als er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid daarvan. In dit geval is er geen reden voor twijfel. Eiser heeft namelijk niet gezegd dat hij de dwangsom op een ander moment heeft gekregen, maar heeft op zitting gezegd zich niet te herinneren wanneer hij de dwangsom kreeg.
10. De regel is vervolgens dat als de dwangsom ertoe leidt dat een asielzoeker (of iemand die daarmee is gelijkgesteld) meer vermogen heeft dan de eerder genoemde vermogensgrens, diegene een vergoeding verschuldigd kan zijn voor de kosten van opvang. [7] Of hiervan sprake is, berekent het COa aan de hand van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (de Reba 2008). Dat heeft het COa bij eiser op de volgende manier gedaan:
De dwangsom die eiser heeft ontvangen, bedraag € 7.500,-. Daarvan wordt een bedrag van € 1.205,- meegerekend. Dit is het bedrag dat volgens het COa boven de vermogensgrens van € 6.295,- uitkomt (€ 7.500 - € 6.295 = € 1.205). Vervolgens heeft het COa gekeken wat de kosten voor de opvang zijn en hoelang eiser die kosten moet betalen. De kosten voor de opvang zijn berekend aan de hand van de economische waarde van de feitelijke verstrekkingen die eiser per maand krijgt. [8] Dat is € 475,35 per maand. Vervolgens heeft het COa rekening gehouden met de zogeheten interingsnorm zoals die in de bijstand geldt. Dit houdt in dat er vanuit wordt gegaan dat de bijstandsgerechtigde 1,5 keer zijn uitkering uitgeeft. In dit geval heeft eiser geen uitkering, maar gaat het om de economische waarde van de feitelijke verstrekkingen. Het COa komt daarom tot de berekening dat eiser een bedrag van (€ 475,35 x 1,5) € 713,02 mag uitgeven per maand. Uitgaande van dat bedrag, duurt het 1,69 maand voordat eiser weer onder de vermogensgrens zakt (€ 1.205 / € 713,02 = 1,69 maand. Omdat de kosten per maand € 475,35 bedragen en eiser deze kosten – gelet op het door het COa vastgestelde vermogen – voor 1,69 maand moet betalen, komt de totale vergoeding neer op (€ 475,35 x 1,69) € 803,33.
11. De rechtbank kan deze berekening op zich volgen. Wel is de rechtbank het met eiser eens dat het onduidelijk is waarom het COa de interingsnorm bij het berekenen van de vergoeding voor opvangkosten toepast. In de Reba 2008 staat namelijk niet dat de interingsnorm wordt gebruikt bij het berekenen van de vergoeding, terwijl dit de logische plek daarvoor zou zijn. De Reba 2008 bepaalt immers hoe de vergoeding voor opvangkosten moet worden berekend. De rechtbank vindt echter wel dat – ondanks het feit dat de interingsnorm niet in de Reba 2008 staat – het COa de interingsnorm heeft mogen toepassen. Het COa heeft namelijk op zitting aangegeven dat de interingsnorm altijd wordt gebruikt bij het bepalen van de vergoeding. Dit is dus met andere woorden een bestendige bestuurspraktijk. [9] De rechtbank vindt de toepassing hiervan in dit geval ook niet onredelijk. Als het COa namelijk geen interingsnorm zou gebruiken, dan zou eiser het hele bedrag boven de vermogensgrens moeten betalen. Eiser zou dan dus slechter af zijn dan dat hij nu is.
12. Toch kan het besluit geen stand houden. De rechtbank vindt namelijk dat het COa het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Dit wordt door het COa ook beaamd. Eén van de eerste stappen van de berekening is namelijk dat het COa vaststelt wat het vermogen van de asielzoeker is en of dit vermogen boven de vermogensgrens uitkomt. Het vermogen is:
de waarde van de bezittingen waarover de asielzoeker bij de aanvang van de opvang beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden; en
de middelen die worden ontvangen tijdens de periode waarover beroep op opvang wordt gedaan, voor zover dit geen inkomen is als bedoeld in artikel 6 van de Reba. [10]
De middelen worden vervolgens alleen in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van – kort gezegd – op de asielzoeker rustende (financiële) verplichtingen. [11]
13. Het COa heeft echter – voorafgaand aan het besluit –niet gekeken naar het vermogen (en dus eventuele schulden) van eiser bij aanvang van de opvang. Ook heeft het COa niet onderzocht of eiser nog andere (financiële) verplichtingen heeft. Daarom heeft het COa niet goed kunnen vaststellen of er wel sprake is van vermogen boven de vermogensgrens. Het besluit is om die reden onvoldoende voorbereid. [12]

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond, omdat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt daarom het besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om een bestuurlijke lus toe te passen. Het COa heeft eiser namelijk op 16 januari 2022 – na het besluit – alsnog gevraagd om eventuele gegevens te verstrekken over zijn financiële situatie die relevant kunnen zijn voor de vaststelling van de vergoeding. Dit heeft eiser – om voor de rechtbank onduidelijke redenen – niet gedaan. Op zitting heeft eiser echter wel gesteld bepaalde financiële verplichtingen te hebben gehad en kosten te hebben gemaakt voor zijn familie. Daarom geeft de rechtbank het COa de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
15. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft het COa geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Het COa moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 augustus 2021;
- draagt het COa op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het COa tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013.
2.Volgens artikel 20, tweede lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).
3.Volgens artikel 5, tweede lid, onder d, van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (Reba 2008).
6.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1429) en de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560).
7.Volgens artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005.
8.Volgens artikelen 3 en 4 van de Reba 2008.
9.Zie in dit verband ook de uitspraak van deze rechtbank van 2 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6522.
10.Volgens artikel 7 van de Reba 2008.
11.Volgens artikel 5, vijfde lid, van de Reba 2008.
12.Zie in dit verband ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 december 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:7084).