ECLI:NL:RBDHA:2022:12267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
09/245609-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling met een mes in Delft

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, onder invloed van alcohol, het slachtoffer in de nacht van 12 oktober 2019 in Delft met een mes heeft aangevallen. De verdachte heeft meerdere stekende bewegingen gemaakt, maar het kon niet worden vastgesteld dat hij opzet had om het slachtoffer te doden. Daarom werd hij vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en legde een gevangenisstraf op van 165 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,- aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank benadrukte de impact van het geweld op het slachtoffer en de ernst van de feiten, maar matigde de straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
-
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/245609-19
Datum uitspraak: 17 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 januari 2020, 24 maart 2020 (alle pro forma) en 3 november 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.D. van Elst naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik en/of zij en/of schouder en/of gezicht, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte 's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Delft [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand van die [slachtoffer] te steken;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot doodslag en dat de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen dient te worden verklaard. Ook de ten laste gelegde mishandeling dient bewezen verklaard te worden waarbij sprake is van eendaadse samenloop met de ten laste gelegde poging zware mishandeling.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Ten aanzien van de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de ten laste gelegde mishandeling heeft zij zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij is bepleit dat sprake is van eendaadse samenloop.
3.3.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen heeft gepoogd om aangever van het leven te beroven.
De verdachte heeft stekende bewegingen gemaakt met een mes richting de aangever en heeft hem ook meerdere malen geraakt. Aangever heeft als gevolg daarvan een wond aan zijn hand en twee scheuren in zijn jas opgelopen. Over de plaats op het lichaam van de aangever waar de verdachte gepoogd heeft te steken, de diepte van de sneeën/beschadigingen aan de jas en de locatie daarvan ten opzichte van de vitale delen van het lichaam van aangever is onvoldoende bekend om te kunnen vaststellen dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever. Niet is komen vast te staan dat het steken een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht en evenmin dat de verdachte die kans bewust zou hebben aanvaard. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandeling volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en heeft daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PV nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Westland-Delft (doorgenummerd pagina 1 t/m 66).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 november 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte met bijlagen, opgemaakt op 12 oktober 2019 (p. 54-60).
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 12 oktober 2019 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes, meerdere malen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
hij op 12 oktober 2019 te Delft [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes in de hand van die [slachtoffer] te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit dat volstaan moet worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die (maximaal) gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, 165 dagen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft het slachtoffer in de nacht, terwijl deze buiten op straat aan het werk was, plotseling aangevallen met een mes. De verdachte heeft verschillende malen stekende bewegingen gemaakt met het mes waardoor het slachtoffer een wond aan de binnenkant van zijn hand en beschadigingen aan zijn jas heeft opgelopen. De verdachte had veel te veel alcohol gedronken. Dat het slachtoffer geen ernstiger letsel heeft opgelopen is niet te danken aan de gedragingen van de verdachte, maar komt doordat het slachtoffer zich heeft verdedigd en doordat zijn collega’s te hulp zijn geschoten.
Het geweld waarmee het slachtoffer werd geconfronteerd heeft een enorme impact op hem gehad. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij die is ingediend blijkt dat het slachtoffer zich sinds het incident onveiliger voelt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Dit soort gebeurtenissen draagt bovendien bij aan een algemeen gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 november 2022. De verdachte is vóór dit feit eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ook ná dit feit heeft de verdachte ernstige strafbare feiten gepleegd, waarvoor hij tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 18 maart 2020 en 4 juni 2021 en van een e-mail van de reclassering van 22 september 2022. De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 24 maart 2020 geschorst. De reclassering zag toen mogelijkheden om de verdachte te begeleiden en daarmee het recidiverisico te beperken. De verdachte kwam zijn afspraken met de reclassering echter niet na en heeft daarmee de schorsingsvoorwaarden overtreden. De reclassering heeft in juni 2021 geadviseerd om de schorsing op te heffen. De reclassering zag geen mogelijkheden om op korte termijn met voorwaarden en/of toezicht de risico's te beperken ondanks dat de zorgen en de kans op recidive hoog waren. Tot een opheffing van de schorsing is het niet gekomen. Uit de e-mail van 22 september 2022 van de reclassering blijkt dat zij de verdachte niet meer gezien of gesproken hebben en dat er wat hen betreft niets is gewijzigd ten opzichte van juni 2021.
De raadsvrouw van de verdachte heeft een e-mail verstrekt van 17 oktober 2022 van een coach van PAD (Persoonlijke Aanpak Delft), een samenwerkingsverband tussen de Gemeente Delft, justitie, politie en coaches. De coach heeft sinds november 2020 contact met de verdachte. Hij is van mening dat het de laatste twee maanden de goede kant opgaat. De verdachte werkt bij een call center, onderhoudt goed contact met de coach en samen werken ze aan oplossingen voor een aantal problemen van de verdachte.
Redelijke termijn
De redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn afgedaan is twee jaar.
De redelijke termijn begint op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, bijvoorbeeld door een inverzekeringstelling. De verdachte is op 12 oktober 2019 in verzekering gesteld. Op die datum is de redelijke termijn aangevangen. In deze zaak is de redelijke termijn op de datum van dit vonnis dus met meer dan een jaar overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak als vertrekpunt genomen. Daarin is als uitgangspunt voor een voltooide zware mishandeling met gebruik van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden vermeld.
In dit geval is sprake van een poging zodat 1/3 op dit uitgangspunt in mindering dient te worden gebracht. In strafverhogende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en schijnbaar uit het niets, zonder een duidelijk aanwijsbare aanleiding, in het openbaar de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht terwijl deze aan het werk was. Daarnaast is van belang dat de rechtbank naast dit feit ook mishandeling bewezen acht. Omdat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van ééndaadse samenloop weegt deze mishandeling echter niet mee in de strafmaat. In strafverlagende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, had de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf opgelegd van 200 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het voorarrest. Het opleggen van bijzondere voorwaarden acht de rechtbank niet zinvol gelet op de weigerachtige houding van de verdachte en het daardoor mislukte schorsingstoezicht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 165 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een vergoeding van immateriële schade van € 850,- te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dient te worden afgewezen en subsidiair dat het bedrag gematigd dient te worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit letsel heeft opgelopen aan zijn hand en in zijn persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerst lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek en daardoor rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De benadeelde partij is het slachtoffer geworden van een poging tot zware mishandeling met een mes en is daardoor daadwerkelijk gewond geraakt. De nadelige gevolgen daarvan zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,-. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 oktober 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
De rechtbank zal bepalen dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 55, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (impliciet) primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de (impliciet) subsidiair en cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en mishandeling
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
165 DAGEN
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] deels toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij door de verdachte de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat door de verdachte de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Mundt, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.