ECLI:NL:RBDHA:2022:12287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL22.11575 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van Somalische statushouders met kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een Somalisch gezin, bestaande uit een eiser, een eiseres en hun zes minderjarige kinderen, tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezin internationale bescherming geniet in Roemenië, waar zij op 18 december 2020 asiel hebben gekregen. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet, omdat het gezin in een andere EU-lidstaat bescherming heeft gekregen. De eisers hebben aangevoerd dat zij niet veilig kunnen terugkeren naar Roemenië vanwege discriminatie en medische problemen, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de Roemeense autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer in Roemenië in een situatie van ernstige materiële deprivatie terecht zullen komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en zij zijn opgedragen om onmiddellijk naar Roemenië terug te keren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummers: NL22.11575
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser ](eiser) en
[eiseres](eiseres), en hun zes minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] en [minderjarige 6] .
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
V-nummers kinderen: [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] , [V-nummer] ,
[V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 20 juni 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiser en eiseres (gezamenlijk: eisers) tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft verweerder eisers opgedragen onmiddellijk naar Roemenië terug te keren.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening1, op 4 juli 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers stellen van Somalische nationaliteit te zijn. Eiser stelt te zijn geboren op [1984] en eiseres op [1989] . Hun zes kinderen zijn geboren tussen 2008 en 2021.
1. geregistreerd onder zaaknummer NL22.11576
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eisers in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming genieten. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat de Roemeense autoriteiten eisers op 18 december 2020 internationale bescherming hebben verleend. Dit maakt volgens verweerder dat van eisers verwacht mag worden dat zij terugkeren naar Roemenië. Bij Roemenië kan volgens verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. De gestelde persoonlijke ervaringen van eisers in Roemenië vormen volgens verweerder geen reden om daar in hun geval niet van uit te gaan.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten op grond van het volgende. Er kan ten aanzien van Roemenië niet uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Roemenië zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van statushouders niet naleeft. In dit verband is in de zienswijze reeds verwezen naar het AIDA rapport2, vanaf pagina 171, over de huisvesting, werk, medische situatie en ondervonden discriminatie. Eiser heeft uitvoerig verklaard over zijn positie als statushouder in Roemenië en de bezwaren tegen een terugkeer naar Roemenië. Eisers verwijzen hiermee naar de situatie dat zij als een gezin met zes kinderen, waarvan de vader suikerziekte heeft, de oudste dochter epilepsie heeft en de jongste aan een oor doof is, zonder hulp en ondersteuning op straat zijn gezet. Ten onrechte werpt verweerder tegen dat eisers geen inspanningen hebben geleverd om hun rechten te effectueren. Zij hebben zich immers gewend tot de sociaal werkers van de opvanginstantie waar zij verbleven, maar dit heeft hen niet verder geholpen. Het was voor eisers niet duidelijk waar zij elders moesten klagen. De taalbarrière speelt hierbij een grote rol. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegewogen. Hun verklaringen sluiten aan op de conclusies van het AIDA-rapport. Voorts werpt verweerder ten onrechte tegen dat geen sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als in het arrest Ibrahim, nu zij minderjarige kinderen hebben, en bovendien sprake is van een medische problematiek bij twee kinderen en eiser. Voorts geven eisers aan dat een doorverwijzing voor de zieke dochter naar het ziekenhuis niet mogelijk is gebleken zodat zij geen medische zorg zal krijgen. Eisers hebben geen recht op een uitkering, waardoor zij niet zelfstandig een woning kunnen huren. Werken is erg moeilijk omdat zij de taal nog moeten leren (p. 172 AIDA-rapport). De kosten voor een verplichte staatsziektekostenverzekering voor personen zonder inkomen kunnen zij niet betalen, zodat zij geen medische zorg kunnen krijgen (p. 182 AIDA-rapport) Bovendien speelt hiernaast nog de medische problematiek. Ook mogen de kinderen niet naar school en is er sprake van discriminatie. Eisers stellen dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt is. Immers, de onverschilligheid van de Roemeense autoriteiten leidt er toe dat eisers, die volledig afhankelijk zijn van overheidssteun buiten hun eigen wil en keuzes om in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie terecht komen. Terugkeer naar Roemenië levert strijd op met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus eisers.
De inhoudelijke beoordeling
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Daarvoor is vereist dat een
2 Asylum Information Database (AIDA)-rapport over Roemenië - update 2021, gepubliceerd op 31 mei 2022
vreemdeling in die lidstaat, overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zal worden behandeld. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat aan eisers internationale bescherming is verleend in Roemenië. Dat eisers in Roemenië internationale bescherming genieten, maakt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)3 al dat zij een zodanige band met Roemenië heeft dat het voor hen redelijk is om terug te keren naar Roemenië.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Als uitgangspunt geldt verder dat verweerder op grond van interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van mag uitgaan dat Roemenië zijn internationale verplichtingen jegens eisers zal nakomen. Daarbij is van belang dat onderscheid moet worden gemaakt tussen asielzoekers en personen die internationale bescherming genieten (statushouders). De situatie van asielzoekers is niet dezelfde als die van statushouders omdat de laatsten dezelfde rechten hebben als staatsburgers. Voor een statushouder geldt dat het enkele feit dat zijn economische positie bij terugkeer slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij nu verblijft niet voldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM zal worden geschonden. Er is bij statushouders pas sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM wanneer een persoon, die volledig afhankelijk is van de steun van de staat, te maken heeft met “official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity”. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 20194.
7. Nu verweerder in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan, is het aan eisers om aannemelijk te maken dat zich in zijn geval feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder niet langer aan dat uitgangspunt mag vasthouden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hier niet in geslaagd. Eisers hebben niet met algemene informatie over Roemenië of hun persoonlijke relaas aannemelijk gemaakt dat zij als statushouder te maken hebben met “official indifference” als hiervoor bedoeld.
8. Uit het AIDA-rapport waarnaar eisers hebben verwezen leidt de rechtbank af dat statushouders volgens de Roemeense wet recht hebben op toegang tot werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen onder dezelfde voorwaarden als Roemeense staatsburgers. Weliswaar blijkt uit dit rapport ook dat de leefsituatie van statushouders in Roemenië – in vergelijking met statushouders in Nederland – niet optimaal is, maar dit is gelet op hetgeen overwogen onder r.o. 6 onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van “official indifference” zoals hiervoor bedoeld. De rechtbank zal hierna bespreken hoe zij tot dit oordeel komt.
Huisvesting en werk
9. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat verweerder zich op het standpunt
3 uitspraak van 12 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:442)
4 ECLI:EU:C:2019:219
heeft mogen stellen dat eisers hun problemen met betrekking tot huisvesting en hun financiële ondersteuning niet met stukken hebben onderbouwd. De stelling van eiser dat verdere huisvesting pas mogelijk is na het doorlopen van een integratietraject of als er een baan in het vooruitzicht is, is onvoldoende om te stellen dat er voor hem en zijn geen gezin geen mogelijkheden waren tot een woning of sociale bijstand. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij heeft geklaagd bij de sociaal werker van de opvang waar zij verbleven als gezin, maar heeft dit niet onderbouwd. Daarnaast blijkt ook dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om hierover te klagen of om hulp te vragen bij de (hogere) Roemeense autoriteiten. Uit het AIDA-rapport5 blijkt ten aanzien van woonruimte dat de huurprijzen kunnen worden gedekt door Ngo´s via de uitgevoerde projecten. JRS en AIDRom melden dat dit betaald wordt totdat de begunstigen recht hebben op financiële steun. Ook is er een integratietraject waaraan eisers hadden kunnen deelnemen om in aanmerking te komen voor sociale huisvesting. De stelling dat eiser geen integratietraject is aangeboden, laat onverlet dat het op de weg van eiser ligt om informatie in te winnen om zijn rechten te effectueren. Uit de verklaringen van eisers is niet gebleken dat zij voldoende inspanningen hebben verricht om hun problemen met betrekking tot huisvesting kenbaar te maken bij de (juiste en/of hogere) Roemeense autoriteiten of instanties of dat zij een beroep hebben gedaan op eerder genoemde instanties/organisaties. Er is dus onvoldoende gebleken dat de Roemeense autoriteiten eisers hiermee niet zouden willen of kunnen helpen. Eisers hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van “official indifference".
10. Tot slot heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eisers zich bij voorkomende problemen dienen te beklagen bij de (hogere) Roemeense autoriteiten. Dit volgt ook uit vaststaande jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.6 Niet is gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk is, dan wel bij voorbaat zinloos zou zijn. Uit het verhaal van eisers is de rechtbank niet gebleken dat er voor eisers geen autoriteiten zijn waar zij hun beklag hebben kunnen doen.
Medische situatie
11. Over het beroep van eisers op het arrest Ibrahim en dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid gelet op het feit dat sprake is van jong gezin met zes kinderen, waarvan twee kinderen medische klachten hebben en eiser diabetes heeft, wordt het volgende overwogen.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Evenmin wordt ingezien wat de situatie van eisers bijzonder kwetsbaar maakt. Verweerder heeft hiertoe onder meer verwezen naar het informatiebericht 2021/567, paragraaf 4.2.2 en ter zitting toegelicht dat het hier gaat om een gezin met twee ouders die de zorgtaken voor de kinderen kunnen verdelen. De omstandigheid dat het een gezin is met minderjarige kinderen, maakt op zichzelf niet dat daarmee reeds sprake is van bijzondere kwetsbaarheid, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Hiertoe wordt verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 22 april 20208. Eiser heeft weliswaar aangevoerd en in beroep met stukken onderbouwd dat hij suikerziekte heeft en de oudste dochter epilepsie heeft, maar dit maakt
5 pagina 172
6 Zie het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308
7 Gepubliceerd op de www.ind.nl
echter nog niet dat er sprake is van ernstige medische problematiek. Hiertoe wordt ook overwogen dat eiser in Roemenië toegang had tot medische zorg en dat eiser heeft verklaard dat hij in Roemenië medicijnen kreeg voorgeschreven voor zijn suikerziekte. Dat eiser zelf voor de medicijnen moest betalen maakt voorgaande niet anders. Ook dat betrokkene een verwijzing van een huisarts nodig had voor het ziekenhuis voor zijn zieke dochter maakt het voorgaande niet anders. Immers, niet is gebleken dat een eventuele medische behandeling niet mogelijk is in Roemenië, dan wel dat de Roemeense autoriteiten niet bereid zullen zijn om enige vorm van steun te bieden. Van enige onverschilligheid, zoals bedoeld in het arrest Ibrahim, van de zijde van de Roemeense autoriteiten is dan ook niet gebleken.
13. Ook volgt uit de andere individuele omstandigheden niet dat eisers bij terugkeer in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zullen komen. Eisers hebben verklaard dat zij, nadat de opvang was beëindigd, hun woning die werd betaald door sociaal werkers na drie maanden moesten verlaten omdat zij vanaf dat moment de huur zelf moesten betalen en dat niet konden. Deze omstandigheid brengt nog niet zonder meer mee dat van een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie sprake is, gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 9 is overwogen. Zoals verweerder ter zitting terecht nader heeft toegelicht hebben eisers onvoldoende geprobeerd een einde aan die situatie te maken door zich tot de autoriteiten te wenden. Zij hebben immers Roemenië in april 2022 verlaten, kort nadat zij in maart 2022 hun woning moesten verlaten.
Discriminatie
14. Dat eisers hebben aangevoerd dat zij in Roemenië discriminatie ondervinden vanwege hun Afrikaanse afkomst en daarom problemen ondervinden met werk, huisvesting en hun kinderen niet naar school kunnen hebben eisers niet onderbouwd. Verweerder heeft naar het AIDA-rapport mogen verwijzen waaruit blijkt dat kinderen naar school kunnen na het volgen van een integratietraject. Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eisers om zich hierover te beklagen bij de (hogere) Roemeense autoriteiten. Niet gebleken is dat eisers dit hebben gedaan.
Conclusie
15. Uit het voorgaande volgt dat van eisers mag worden verwacht dat zij de rechten die voortvloeien uit hun verblijfsstatus in Roemenië zelf effectueren. Daarin mag van hen een actieve houding worden verwacht, waarbij inspanning wordt geleverd en de ter beschikking staande mogelijkheden worden benut. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt, dat eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de autoriteiten van Roemenië niet kunnen of willen helpen en dat uit hun verklaringen niet blijkt dat zij de nationale mogelijkheden allemaal zonder succes hebben gebruikt. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Roemenië in een situatie terecht zullen komen die zo ernstig is dat hun toestand kan worden gelijkgesteld met een onmenselijke of vernederende behandeling.
16. Verweerder heeft eisers aanvragen daarmee terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dit maakt dat verweerder eisers hebben kunnen opdragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Roemenië te begeven.
17. De beroepen zijn ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 juli 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.