ECLI:NL:RBDHA:2022:12300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
21/1741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandig ondernemer, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek. De eiser had op 18 juni 2020 een aanvraag voor een vervolguitkering (Tozo 2) ingediend, maar de verweerder heeft deze aanvraag niet ontvangen. In het primaire besluit van 27 oktober 2020 werd de aanvraag afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 15 februari 2021 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 behandeld. Eiser stelde dat hij de aanvraag tijdig had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat uit de geautomatiseerde systemen van verweerder bleek dat er geen tijdige aanvraag was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet kon aantonen dat hij op 18 juni 2020 een aanvraag had ingediend. De rechtbank overwoog dat de mailwisseling van 20 en 23 oktober 2020 door verweerder als aanvraag was aangemerkt, maar deze was na de deadline van 1 oktober 2020 ingediend.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het primaire besluit niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Eiser had niet tijdig navraag gedaan over zijn aanvraag, wat had kunnen leiden tot een tijdige indiening. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat deze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De uitspraak werd gedaan door mr. K.H. Sanders, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Shahbazi),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: M.A. Haji).

Procesverloop

In het besluit van 27 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) afgewezen.
In het besluit van 15 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is zelfstandig ondernemer. Hij heeft op 17 april 2020 een uitkering op grond van de Tozo aangevraagd. Bij besluit van 6 mei 2020 heeft verweerder aan eiser een uitkering (Tozo 1) toegekend.
1.2.
Op 18 juni 2020 heeft eiser naar eigen zeggen een aanvraag voor een vervolguitkering (Tozo 2) ingediend.
1.3.
Op 20 en 23 oktober 2020 heeft eiser telefonisch en via de e-mail contact gehad met een medewerker van verweerder. Daarbij is gebleken dat verweerder de aanvraag van 18 juni 2020 niet heeft ontvangen.
1.4.
Verweerder heeft de mailwisseling van 20 en 23 oktober 2020 aangemerkt als aanvraag voor Tozo 2 en deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. De reden voor deze afwijzing is dat de aanvraag te laat is ingediend. De aanvraag voor Tozo 2 had voor 1 oktober 2020 ingediend moeten worden.
1.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en zich op het standpunt gesteld dat hij de aanvraag voor Tozo 2 tijdig digitaal heeft verstuurd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat uit de geautomatiseerde systemen blijkt dat geen tijdige aanvraag is ontvangen. Uit een door eiser overgelegde schermprint van de gebruiksgeschiedenis van zijn DigiD blijkt weliswaar dat op 18 juni 2020 een gebruikersnaam en een wachtwoord succesvol werden ingevoerd op de site van verweerder, maar daaruit blijkt niet dat door eiser daadwerkelijk een aanvraag is verzonden dan wel ingediend.
1.6.
Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 29 april 2021, nr. 21/1739 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft hij overwogen dat niet is gebleken dat eiser in financieel opzicht in een onhoudbare noodsituatie verkeert of dat deze op korte termijn dreigt te ontstaan.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Het uitgangspunt is dat bijstand, als daar recht op bestaat, wordt toegekend met ingang van de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dit staat in artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet. De Tozo nuanceert dit uitgangspunt. In dit geval is artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Tozo van toepassing. Uit deze bepaling blijkt dat een aanvraag die is ingediend op of na 1 juni 2020 en voor 1 oktober 2020 geacht wordt te zijn ingediend op 1 juni 2020. Het effect hiervan is dat als de aanvraag in de genoemde periode wordt ingediend het recht op bijstand wordt toegekend met ingang van 1 juni 2020.
2.2.
De vraag is of eiser op of na 1 juni 2020 en voor 1 oktober 2020 een aanvraag voor Tozo 2 heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit niet kunnen aantonen. Niet in geschil is dat de aanvraag niet in de geautomatiseerde systemen van verweerder is geregistreerd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de in 1.5 genoemde schermprint van de gebruiksgeschiedenis van eisers DigiD niet blijkt dat eiser op 18 juni 2020 een aanvraag heeft ingediend. Er is verder niet gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de ingediende aanvraag als pdf op te slaan voor eigen gebruik. Gelet op deze omstandigheden moet de conclusie zijn dat eiser niet op of na 1 juni 2020 en voor 1 oktober 2020 een aanvraag voor Tozo 2 heeft ingediend.
2.3.
Zoals blijkt uit 1.4 heeft verweerder de mailwisseling van 20 en 23 oktober 2020 aangemerkt als aanvraag voor Tozo 2. Nu deze aanvraag na 1 oktober 2020 is gedaan heeft verweerder besloten de aanvraag af te wijzen. Volgens eiser zijn de gevolgen van de afwijzing onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit voor eiser tot gevolg heeft dat zijn aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld. Tegenover dit gevolg staat het doel dat met dit besluit wordt gediend, namelijk het op gelijke wijze behandelen van alle aanvragen van Tozo 2, volgens een systematiek die voor alle aanvragers kenbaar was en waarvan een duidelijk afgebakende periode van indiening van de aanvraag een onderdeel vormde. De rechtbank ziet niet in dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel omdat eiser aan die indieningstermijn is gehouden. Daarbij weegt mee dat eiser pas vier maanden na 18 juni 2020, op een moment dat de indieningstermijn voor Tozo 2 al verstreken was, contact heeft gezocht met verweerder. Zeker gezien het feit dat op de aanvraag voor Tozo 1 reeds binnen drie weken was beslist, had eiser eerder aanleiding moeten zien om navraag te doen, waardoor er de gelegenheid zou zijn geweest om alsnog tijdig een aanvraag in te dienen.
2.5.
Eiser heeft er verder nog op gewezen dat de Tozo is aangepast en dat zelfstandigen vanaf 1 februari 2021 een uitkering kunnen aanvragen met terugwerkende kracht tot en met de eerste van de maand voorafgaand aan de aanvraag. Deze wijziging van de Tozo kan eiser niet baten nu artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Tozo, de bepaling die hier van toepassing is, niet is gewijzigd. Dit betekent dat voor eisers aanvraag van Tozo 2 blijft gelden dat deze of na 1 juni 2020 en voor 1 oktober 2020 moet zijn gediend. Zoals blijkt uit 2.2 is dat niet het geval.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.