ECLI:NL:RBDHA:2022:12317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL21.17263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Somalische man geboren in 1982, heeft een asielstatus in Italië en heeft een aanvraag ingediend om bij zijn partner en vier minderjarige kinderen in Nederland te verblijven. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiser uitvalt, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er objectieve en subjectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Italië uit te oefenen.

Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen begin van bewijs is geleverd en dat er relevante bezwaargronden ongemotiveerd zijn gepasseerd. Tijdens de zitting is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een referente aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn partner, maar dat de afwijzing van de verblijfsvergunning niet leidt tot een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op gezinsleven.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de belangenafweging op juiste wijze heeft gemaakt en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het voor de kinderen van eiser niet mogelijk zou zijn om zich aan te passen aan een leven in Italië. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17263

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
In het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was referente aanwezig. Als tolk is verschenen A.O. Adam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1982 en heeft de Somalische nationaliteit. Hij heeft een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie-of gezinslid’ ingediend. Eiser heeft een asielstatus in Italië en hij wenst bij zijn partner [A] (referente) en hun vier minderjarige kinderen in Nederland te verblijven.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste [1] op grond van artikel 8 van het EVRM. [2] Eiser heeft weliswaar gezinsleven met referente en hun minderjarige kinderen, maar de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt volgens verweerder in zijn nadeel uit. Daarbij weegt verweerder onder meer mee dat eiser onvoldoende met stukken heeft onderbouwd dat er sprake is van objectieve en subjectieve belemmeringen om het gezinsleven in Italië uit te oefenen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat nog geen begin van bewijs is geleverd, nu hij al in de aanvraag- en bezwaarfase meerdere bewijsstukken heeft overgelegd die verweerder dan ook in de belangenafweging had moeten betrekken. Bovendien heeft verweerder vier relevante bezwaargronden ongemotiveerd gepasseerd bij de voorbereiding van het bestreden besluit. Verder vindt eiser dat verweerder - gelet op de belangen van het kind [3] - nader onderzoek had moeten doen naar de (mogelijke) gevolgen van het verplaatsen van het gezinsleven naar Italië voor eisers kinderen. Eiser verzoekt daarom de rechtbank om verweerder op te dragen dit onderzoek alsnog uit te voeren, dan wel om een deskundige te benoemen [4] die een rapport kan opstellen ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming.
4. Verweerder heeft op zitting gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat tussen eiser en referente sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of het niet verlenen van de verblijfsvergunning leidt tot een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op gezinsleven van eiser. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, is opgenomen in onderstaande overwegingen.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [5] volgt dat verweerder voor beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM inmenging in het gezinsleven rechtvaardigt een belangenafweging moet maken. Er moet een ‘fair balance’ zijn tussen enerzijds het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie bij de uitoefening van het gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden moeten kenbaar worden betrokken.
7. Bij een eerste toelating, waarvan in dit geval sprake is, mag de omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning ten nadele van de vreemdeling worden betrokken bij de belangenafweging. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties zal sprake zijn van een schending van artikel 8 van het EVRM.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in deze zaak niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. In de belangenafweging heeft verweerder de van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar en op juiste wijze betrokken. Verweerder heeft - gelet op wat is overwogen onder 8 - terecht in de belangenafweging betrokken dat eiser nog geen verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad en hij er dan ook niet op mocht vertrouwen dat hij alhier met referente en hun minderjarige kinderen zou mogen wonen. Verweerder heeft niet ten onrechte doorslaggevende waarde toegekend aan het economisch belang van de staat, omdat referente niet voldoet aan het inkomensvereiste en eiser op dit moment in Italië niet werkt. De omstandigheden dat eiser in Italië vanwege de coronacrisis moeite heeft werk te vinden, hij hulp ontvangt van de voedselbank en in een kraakpand slaapt, maken dat verweerder er niet zondermeer op kan vertrouwen dat eiser meteen werk gaat vinden wanneer hij naar Nederland komt. Ook mocht verweerder in eisers nadeel meewegen dat eiser niet over voldoende kennis beschikt van de Nederlandse taal en samenleving en er voor eiser geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven met referente en zijn minderjarige kinderen in Italië uit te oefenen. Referente en eisers kinderen beschikken namelijk allen over de Nederlandse nationaliteit en zouden zich dus ook bij eiser in Italië kunnen vestigen. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat het voor eisers kinderen niet mogelijk zou zijn om zich aan te passen aan een leven in Italië.
Motiveringsgebrek
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bezwaargronden van eiser niet leiden tot een ander besluit. Anders dan eiser stelt, heeft eiser heeft in bezwaar namelijk geen aanvullende bewijsstukken overgelegd ten aanzien van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Italië uit te oefenen. Weliswaar heeft eiser bij zijn aanvraag verschillende bewijsstukken overgelegd, maar uit die stukken blijkt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het vestigen in Italië voor eisers kinderen zal leiden tot zulke problemen dat eiser verblijf in Nederland moet worden toegestaan. De kinderen van eiser zijn namelijk nog erg jong (de kinderen zijn zes, vijf, vier en één jaar oud) en verweerder kon gelet hierop meewegen dat zij nog niet zo gehecht zijn aan Nederland. Ook in Italië kunnen zij regulier onderwijs volgen en nieuwe vrienden maken en eiser en referente zouden samen de kinderen kunnen verzorgen en ondersteunen bij het opgroeien. De situatie van het gezin van eiser en referente is dan ook niet vergelijkbaar met die van het gezin in de door eiser bij zijn beroepsgronden overgelegde uitspraak. [6] De verwijzing van eiser naar recente rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] met betrekking tot het meewegen van de belangen van kinderen in de toetsing op grond van artikel 8 van het EVRM, slaagt gelet op wat hiervoor is overwogen dan ook niet. Voor zover eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit op vier relevante bezwaargronden - namelijk de zeer bijzondere feiten en omstandigheden, de start van het gezinsleven, het economisch belang en belang van het mvv-vereiste – in het geheel niet is ingegaan, volgt de rechtbank die stelling niet. Eiser heeft in het bezwaarschrift met name de situatie geschetst waarin hij verwacht dat het gezin bij het vestigen in Italië terecht zal komen, waarover verweerder in het bestreden besluit heeft opgenomen dat al die gestelde belemmeringen niet met bewijsstukken zijn onderbouwd.
Nader onderzoek
10. Verweerder heeft in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek in te stellen naar de mogelijke gevolgen van een vertrek naar Italië voor de kinderen van eiser en referente. Zoals al in het voorgaande is overwogen, is namelijk in het geheel niet gebleken dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het voor de kinderen niet mogelijk zal zijn zich aan te passen aan een leven in Italië. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook geen deskundige benoemd om nader onderzoek te doen.
Wat is de conclusie?
11. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft eisers aanvraag mogen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf, zie artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
4.Op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2047.
6.Zie de uitspraak van rechtbank Amsterdam, zittingsplaats Den Haag, van 6 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:695, r.o. 4.3.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1030.