ECLI:NL:RBDHA:2022:12337

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
NL22.18954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 21 september 2022, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag van de eiser op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de autoriteiten van Frankrijk inderdaad verantwoordelijk zijn voor de asielaanvraag van de eiser, aangezien hij eerder in Frankrijk een asielaanvraag had ingediend en Frankrijk het verzoek om hem terug te nemen had aanvaard. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht genomen, wat inhoudt dat ervan uitgegaan kan worden dat Frankrijk de mensenrechten en Europese richtlijnen respecteert. De eiser voerde aan dat hij kwetsbaar was vanwege zijn psychische situatie en dat hij in Frankrijk op straat was komen te staan zonder behandeling. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij na overdracht aan Frankrijk niet of niet goed zou worden behandeld.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser aan zich te trekken en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18954
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.O. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk zijn voor de asielaanvraag van eiser zoals bedoeld in de Dublinverordening. [1] Eiser heeft eerder in Frankrijk een asielaanvraag ingediend en de autoriteiten van Frankrijk hebben het verzoek om eiser terug te nemen aanvaard.
2. De vraag ligt voor of verweerder eisers asielaanvraag desondanks aan zich moet trekken. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat Frankrijk de mensenrechten en de Europese richtlijnen over de asielprocedure en de opvang van asielzoekers naleeft. Eiser voert aan dat hier niet van uit kan worden gegaan. Het ligt op zijn weg om dat aannemelijk te maken. Gelet op het Jawo-arrest [2] ligt de lat daarvoor hoog.
3. Volgens eiser is sprake van kwetsbaarheid vanwege zijn psychische situatie en de druk op zijn borst. Voor deze klachten heeft eiser behandeling gehad in Frankrijk. Eiser stelt dat hij in Frankrijk op straat is komen te staan zonder behandeling. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij in april van dit jaar nog een afspraak had in Frankrijk in verband met zijn medische omstandigheden. Al met al is niet aannemelijk gemaakt dat eiser na overdracht niet of niet goed zal worden behandeld. Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn met de opvang, maar niet gebleken is dat die zodanig structureel of ernstig zijn dat overdracht leidt tot een ernstige verdragsschending. Verder ligt het op de weg van eiser om in Frankrijk te klagen in het geval de beoordeling van zijn kwetsbaarheid niet zou lopen zoals dat zou moeten. Op 21 april 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak [3] gedaan over eerdere rapporten van AIDA en geoordeeld dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het door eiser aangehaalde AIDA-rapport schetst geen wezenlijk ander beeld.
4. Verder voert eiser aan dat tijdens zijn gehoor onvoldoende aandacht is gevraagd voor de mogelijkheden in Frankrijk om zorg te ontvangen en om te klagen. Tijdens het gehoor is eiser echter uitdrukkelijk de gelegenheid geboden om te vertellen waarom hij niet terug zou willen naar Frankrijk. Het lag op de weg van eiser om op dat moment te verklaren over de door hem verwachte problemen bij overdracht. Dat heeft hij echter nagelaten. In de correcties en aanvullingen en in de zienswijze is hierover ook niets naar voren gebracht.
5. De conclusie is dat verweerder niet verplicht is om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
Dit proces-verbaal is verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.