In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering van 1 mei 2019 tot en met 31 oktober 2019, alsook de terugvordering van teveel betaalde uitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 4 mei 2020 besloten tot herziening en terugvordering. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit in een besluit van 10 september 2020 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van het college zich had afgemeld.
De rechtbank heeft eerst beoordeeld of het beroep tijdig was ingediend. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken, die begint op de dag na bekendmaking van het besluit. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op 15 oktober 2020 is bekendgemaakt, waardoor de beroepstermijn op 16 oktober 2020 is ingegaan. Eiser heeft op 9 november 2020 beroep ingesteld, wat tijdig is.
Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van de terugvordering uitgevoerd. Eiser betwistte de hoogte van het teruggevorderde bedrag van € 3.131,31, terwijl hij slechts € 2.116,95 aan bijstandsuitkering had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende onderbouwing heeft gegeven voor het teruggevorderde bedrag, dat uiteindelijk is vastgesteld op € 2.995,45 na verrekening van vakantietoeslag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de terugvordering in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.