ECLI:NL:RBDHA:2022:12465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/5722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring tewerkstellingsvergunning voor zelfstandige kennismigrant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.O. Wernsing, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. L.J.A. van Amersfoort en mr. F.J.P.F. Klous. De eiseres, onderdeel van een wereldwijd mediaconcern, had een tewerkstellingsvergunning (twv) aangevraagd voor een zelfstandige, [naam 1], die als jurylid zou optreden in een televisieprogramma. De aanvraag was gebaseerd op de regeling 'Kort verblijf kennismigranten'. Het UWV had eerder een vergunning verleend, maar verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de verlening van de vergunning ongegrond, met de stelling dat de regeling niet openstaat voor zelfstandigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 20 oktober 2022 behandeld en geconcludeerd dat er wel degelijk procesbelang is, omdat eiseres in de toekomst vaker aanvragen voor zelfstandigen wil indienen. De rechtbank heeft de stelling van eiseres verworpen dat de regeling 'Kort verblijf kennismigranten' ook voor zelfstandigen geldt, en heeft geoordeeld dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de regeling niet van toepassing is op zelfstandigen. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat het UWV niet verplicht is om eerdere beslissingen te volgen als de regelgeving dat niet toestaat.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5722

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

(gemachtigde: mr. D.O. Wernsing),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigden: mr. L.J.A. van Amersfoort en mr. F.J.P.F. Klous).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de verlening van een tewerkstellingsvergunning (twv) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.J.P.F. Klous.

Overwegingen

1. Eiseres maakt onderdeel uit van een wereldwijd concern van mediabedrijven. Zij heeft in haar hoedanigheid van erkend referent in de zin van Afdeling 3 van de Vreemdelingenwet 2000 een twv voor de duur van twee maanden aangevraagd voor [naam 1]. Hij heeft internationale bekendheid verworven met zijn YouTube-kanaal ‘[naam 2]’ waarop hij filmpjes van kinetische reacties plaatst. De aanvraag is ingediend met het oog op de opnames van een televisieprogramma dat eiseres samen met BNNVARA maakt en waarin [naam 1] als jurylid fungeert: ‘[naam 3]’. Hij doet dit als zelfstandige op basis van een overeenkomst van opdracht. Eiseres heeft de aanvraag gebaseerd op §27 van Bijlage I van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014 (RuWav): de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’.
2. Bij besluit van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag ingewilligd op grond van §18 van Bijlage I van de RuWav: de regeling ‘Afwijking van verplichte vacaturemelding’ en aan [naam 1] een twv verleend, geldig van 2 mei 2021 tot 30 juni 2021. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’ niet open staat voor zelfstandigen, maar dat vanwege bijzondere omstandigheden een uitzondering kan worden gemaakt op de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) dat de vacature tijdig aan het UWV wordt gemeld en dat er voldoende wervingsinspanningen worden verricht.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij bestrijdt dat §27 van Bijlage I van de RuWav niet open staat voor zelfstandigen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder primair het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat een twv is verleend voor de gevraagde periode, en subsidiair het bezwaar ongegrond verklaard en gehandhaafd dat §27 van Bijlage I van de RuWav niet open staat voor zelfstandigen.
4. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De bestuursrechter kan een appellant slechts in zijn beroep ontvangen als deze daarmee materieel in een gunstiger positie kan geraken. Dit is het vereiste van procesbelang. De vraag doet zich voor of in dit geval aan dit vereiste is voldaan aangezien de door eiseres gevraagde twv is verleend, zij het op een andere grondslag.
6. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake is van procesbelang. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan procesbelang zijn gelegen in het verkrijgen van een inhoudelijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van een verleende vergunning met het oog op het betrekken van dat oordeel bij toekomstige aanvragen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AS8397, en 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4009. In dit kader is van belang dat eiseres onbetwist heeft gesteld dat zij in de toekomst vaker aanvragen voor een twv ten behoeve van zelfstandigen gaat doen. Verder is van belang dat bij het aanvragen van een twv op grond van §27 van Bijlage I van de RuWav de voorwaarden vooraf duidelijk zijn, terwijl een twv op grond van §18 van Bijlage I van de RuWav slechts kan worden verleend als er in het individuele geval naar het oordeel van verweerder sprake is van bijzondere omstandigheden.
7. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat §27 van Bijlage I van de RuWav niet open staat voor zelfstandigen. Verweerder heeft hierbij in de eerste plaats verwezen naar het begrip ‘kennismigrant’ zoals dat is neergelegd in artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav). Daaruit volgt dat sprake moet zijn van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling.
8. Eiseres voert daartegen aan dat §27 van Bijlage I van de RuWav niet aansluit bij het kennismigrant-begrip van artikel 1d, eerste lid, aanhef en onder a, van het BuWav. Daarbij stelt zij dat in deze regeling slechts ten aanzien van het salariscriterium naar dit artikel wordt verwezen. Ook stelt zij dat de Wav een ruim werkgeversbegrip kent en in deze regeling gesproken wordt van het verrichten van arbeid ‘voor’ een referent en niet ‘bij’ een referent. Verder stelt zij dat §27 van Bijlage I van de RuWav moet worden gezien als een aanvulling op §5 van Bijlage I van de RuWav, de regeling ‘Zelfstandigen’.
9. Uit de toelichting bij de invoering van het begrip ‘kennismigrant’ (Stb. 2004, 481) blijkt dat daaronder wordt verstaan: werknemers en ambtenaren die een zeker salaris verdienen. Een zelfstandige is dan ook per definitie geen kennismigrant. Uit de toelichting bij de regeling ‘Kort verblijf kennismigranten’ (Stcrt. 2011, 21341) blijkt dat aansluiting is gezocht bij de bestaande systematiek van de kennismigrantenregeling. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat §27 van Bijlage I van de RuWav een eigen kennismigrant-begrip kent. Hieruit volgt verder dat §27 van Bijlage I van de RuWav niet kan worden gezien als een aanvulling op de regeling voor zelfstandigen (maar juist op de regeling voor kennismigranten). Dat de Wav een ruim werkgeversbegrip kent, is onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
10. Ten slotte doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij stelt zij dat verweerder in het verleden vaker twv’s heeft verleend aan zelfstandigen op grond van §27 van Bijlage I van de RuWav. Onderbouwd is dat dit in ieder geval één keer eerder is gebeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet is gehouden om zich te conformeren aan een eerdere werkwijze en heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat de door eiseres aangehaalde verlening berust op een ambtelijke misslag.
11. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling vereist het gelijkheidsbeginsel dat bestuursorganen een consistent en doordacht bestuursbeleid voeren, wat inhoudt dat zij welbewust richting geven en een algemene gedragslijn volgen ten aanzien van optredens in rechtens vergelijkbare gevallen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:308, rechtsoverweging 8.4. Het gelijkheidsbeginsel voert echter niet zo ver dat van bestuursorganen kan worden verwacht dat zij een werkwijze voortzetten terwijl de toepasselijke regelgeving daartoe geen ruimte biedt. Als zou kunnen worden aangenomen dat verweerder eerder wel op grond van §27 van Bijlage I van de RuWav twv’s heeft verleend aan zelfstandigen, dan is hij niet gehouden om dat te blijven doen, aangezien uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat de regelgever er bewust voor heeft gekozen hiervoor geen ruimte te bieden.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 16 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.